i'í-:' Iii
TAB.
XXYII.
4 3 « EE S C H R Y V I N G DER S P R I N G K H A A N E N £N
J . lö.
Ik hebbe alvoorens gezegd, dat deCicaden ookbegaafd zyn met diedeelen
welken vereifcht worden otn te paaren en haar geOacht voort te planten n.'
Heer de R e a umu k vertoont ons de^e deelen in zyne Fiauuren, en serfr
er eene omftandige befchryving van. Vermits ik nu myne meefte Cicaden
om de werktuigen des gezangs op tc fpeuren, geöpend had, zo hebbe ik ook
hat overige deel van 't achterlyf, waar in de Teeldeelen verborgen liggen on
derzocht, om te zien of ik ze ontdekken konde; en ingevolge hier van zal ik
dezelven, zo als ik ze bevonden hebbe, befchryven. Wanneer het bevruch.
t e Wyf j e eener Cicade zieh zyner Eieren ontlallen wil, zoekt het eene veili.
ge plaats voor dezelven; deze vindt het in een verdorden en drooaen boom,
t a k , welke van onderfcheiden boomen kan zyn ; hoewel alle die genen welken
men den Heer de Reausidr toegezonden heeft, van Moerbezien.
boomen waren; welker dikften maar 3 linien, en welker dunften niet mea
dan eene linie middellyns hadden. In een gat, welk zy in deze takken boo
ren , leggen ze S of 10, en in een ander 4 of 5 Eieren. Dezelven zyn wit
langvverpig, en Joopen aan beide de einden fpits toe; doch die wy hier op on'.
ze ifli. XXyi l . ¡'ig. iö. afgebeeldzien, zyn eenigzins geelachtig ; waaf om.
trent echter in acht genoraen moet worden, dat ik dezelven in eene gedrooede
Cicade gevonden hebbe; en het ligtlyk weezen kan, dat die genen wel.
ken de Heer de R e a umu r in het hout gezien heeft, nog frifch zvnde
eene witte koleur gehad hebben. Eene enkele Cicade nu kan tot i 6 en
700 diergelyke Eieren leggen; en dezelve heeft, om ze in 't hont te breoKen
era puntig werktuig, waar van ze zieh als een boor bedienen kan, eveiials
hierna van de Bladweäpen, in de befchryving ieiHommskn en Wespen, eezecd
zal worden. 1 > b 6"
Wanneer men nu hetlaatfte lid eener Wyfjes-Cicade befchoiiwt, toom de
aldaar zynde Jpleet dat er eene opening is; en ais men dezelve eenigzins
drukt , zal er eene brume en harde fpits uit voortkomen, welke niet anders
dan de Legpyp is; doch om zulks aan myne Cicaden in 't werk te lidien,
moelt ik ze eerft een tydlang in 't water laaten weeken. Wy zien deze Legpyp
m de 11-« r;g De twee deelen , met gg. getekend , zyn eigenlyk de
r- bcheede, waarin de Legpyp, ais de Cicade dezelve niet gebríiikt, verborgen
Int. b. zit, en die aan 't geele en dikker deel h. valí is, waar boven nog een andet
Lett. i. diergejyk, doch kleiner deel, met i. getekend, ais eene Schubbe gezien ivordt
ilri¡.
\6.
Fig. I!
Lett, e
K R E K E L S DEZER L A N D E N . Tab. XX'VÜ. 437
Alle deze deelen te zamen, gg. Ii. en i. fchynen wel van elkander onder- Tab.
fcheiden te zyn; doch ze maaken inderdaad maar een ftuk uit, dat by i. en XXVII.'
I, alleen van onderen open is, en zig by gg. van elkander fplyt. Hier in nu
liet de gantfche Legpyp kk. verborgen. Dezelve is zeer hard, en zwart bruin
väi koleur; doch boven by k. aan een dikker deel vaft; dat, dewyl het eene
laii.-werpige opening heeft, waarfchynlyk het deel is, waar door de bevruchdns
.^efchiedt. Deze gantfche pyp is, benevens haare fcheede , lets voor
o r ä Keboogen,als men ze van de ondervlakte der Cicade befchouwt. Alles is
hier by vergrooting afgebeeld, en nog meer vergroot ziet men deze Legpyp
in de n '« i'/Ä- alwaar door i. de boven- en door i. de ondervlakte aangeweezen
wordt. Het puntig deel heeft de gedaante van eene Piek, welker yzer i«,.
wederzyds met tanden voorzien is , die tamelyk hard, mitsgaders fcherp zyn ; eii i.
en bv gevolg veel toebrengen tot de doorbooring van 't hout, waarin de Cicade
hiare Eieren wil leggen. De Heer de R e aumuk heeft aangetoond,
dat deze pyp of piek zieh in drie deelen laat fcheiden; nademaal er, door
de ondervlakte eene linie loopt , welke de verdeeling van twee bladen te kennen
geeft ; die het derde deel, dat ze bedekken , ten fteunzel hebben, en
waar mede ze zodanig vereenigd zyn, dat ze zieh in de lengte heen en weder
können beweegen. Deze bladen zyn met de voorgemelde tanden voorzien,
en het daar onder liggende deel heeft, de bladen daaraf genomen zynde,zeer
veel overeenkoma met het yzer van eene Piek. Ik hebbe, om de waarheid
te zCEgen, alle mogelyke moeite in 't werk gefteld, om deze Legpyp op ge-
Ivke wyze te verdeelen, of van elkander af te zonderen; maar myne pooging
was vdel • het welk buiten twyifel aan myne van ouderdom te zeer verdroogde
Cicade toe te fchryven was. In de Linie, welke in de lengte door de Leg- ^
pyp heen loopt, ziet rnen op de o n d e r v l a k t e 1 3 - i- m tbreededeel,
eene langwerpige opening
weezen. welke my voorkomt de uitgang der Eieren te
By aldien 'er nu ¡onge Cicaden-Wormpjes uit deze Eieren zullen voortkomen,
moetenze noodwendig door het ¡Mannetje bevrucht zyn: hetwelk ten
dien einde vervuld is met zeer veele Zaadvaatjes, waarin de vochtigheid tot
derzelver verleevendiging noodig, toebereid wordt. Ook ontbreekt het hem
geenzins aan 't werktuig, om deze vochtigheid tot de Eieren te brengen. Die
deel of het teellid van 't iMannetje , is in den laatllen ring van t achterlyt
verborgen, en wordt in de ¡s^'fig. in zyne natuurlyke grostte afgebeeld; f,^. ,5.
doch in de II-" Fig. ziet men hetzelve zeer fterk vergroot. Van onderen ver- ßj .
toont zieh by ffl een geel, geboogen, bladvormig dun deel; doch dat by b is
harder en ftvver, en rood-bruin van koleur; beide deze deelen te zamen lor-
K k k