488 B E S C H R Y V I N G D E it
Tm. III. beeld. Doch men denke niet, dat z y in dit geval vertoond worde, als ofz».
de eenigfte foort wäre, in welke deze Gatten hunne herberg zoekeii; wantalle
foorten van Dagvlmder-Poppcjn , zonder onderfcheid, zyn menigmaal aan
dat noodlot onderworpen; alzo verfcheiden foorten van Wipper-Wespen dez
e l v e n zoeken, en liaare Eieren op onderfcheiden wyzen aan dezelvea lesjenv
waaromcrent deze foort aldus te werk gaat. *'
Wanneer de Riips, waaruit de afgebeelde Pop voortkomt-, z!ch,uit hoofde^
van liaare aanftaande verandering, aan eenig licliaam vatlgehecht, en naaiiw»
lyks de Kupfenhnid afgeftrookt heeft. zal een Liefhebber, die Infedten zoekt
en op alles naaiiwkeurig acht geeft, dikwyls befpeuren, dat'errondsom d»
n o g zeer weeke, en m dien tyd nog groenachtige Poppen, veele kleine Wip.
per Wespen zweeven; dit gefchiedi alleen daarom, opdat de Wyfjes dezer-
W e s p e n , die met geen Legpyp voorzien zyn, de liieren aan dezelvenmögen-
Jeggen. En dewyl deze kleine Schepzeltjes, ten dien einde, eene r.og verf
c h e Pop zoeken, fchynt het, als of ze wiflen, dat zodanig eene Pop nog teonmagti
g en te zwak is, om haar in dit voorneemen, door eene fterke be.
w e e g i n g , of door het geweidig heen en weder flingeren, hinderlyk te zyn.
Dus beieggen deze Wespen die Pop met haare Eieren; en dezelven kleei-eii-
' e r zo vaft aan, dat ze door de verharding der Poppenhuid niet los geraaken.
Wanneer nu deze aan de Pop zittende Maden,na een körten tyd,meer voedzel
noodig hebben, veilaaten zy de Eierfchaale, en booren in de Pop zelve in,
J -
Gemerkt na de Moeder dier Eieren zeer kleiii is, zo moeten de Maden-
Kieren nog veel kleiner, en naaiiwiyks met het bloote oog te ontdekken zyn.
H i e r om können ze in haare Natnurlyke grootte niet wel afgebeeld worden; en,
wanneer men ze door een Vergrootglas befchouwt, is 'er niet veel anders aan
t e befpeuren, dan men gemeenlyk aan de Eieren van andere Infeften ziet;
weshalve ik het onnoodig geöordeeld hebbe, dezelven af te beeiden. De
g r o o t t e dier uitkomende Madtn is naar gerade van de Eieren; maar zo dra
z y in de Pop geraakt zyn, beginnen ze terftond den Vlinder, die 'erinzit,
en in een vloeibaar vocht ligt, aan te taften, en tot hun voedzel te gebrniken.
Deze, als konnende zieh daar tegen niet verweeren, moet het kanip
geev«n, geraakt aan 't verrotten, en woidt eindelyk zofchoon opgepeuzeld,
dac.
H O M M E L E N EN W E S P E N . Tab. HI. 459-
i a t de Poppenhuid alleenlyk van de reeds aangegroeide Maden vervuld bly- Tab. III.
Te ; het geen ik dikwerf ondervonden hebbe, wanneer ik eene Pop opende,
aan welke geen leven meer te befpeuren was. Deze kleine Maden, hoedanig
sen'er f'ig. 2. in haare natnurlyke grootte vertoont wordt.zyn geelachtig wit,
en zonder pooten; doch zy veranderen 00k in Poppen, die in 't begin de ei- "
genfle koleur. hebben , roaar naderhand donkerer en graauwer worden , zo als
in de 3 Fig. te zien is. Dit hebbe ik zelf ondervonden; alzo ik meermaals Flg. 3.
diergel'yke met Maden gevulde Poppen, na dat ik ze geopend had, zorgvuldig
weder toeraaakte; en dezelven, na eenige dagen, nevens de daar. inwoonende
Gañen, naauwkeuriger befchouwde. Meer dan eens hebbe ik ook de
nieuwsgierighaid gehad, van deze Wespen - Popj e s te tel lanen 'er wel twee,
ja dikwyls driehonderd in ééne enkele Vl inder-Pop ontdekt;waar onder 'er dan
zomtyds eenigen waren, die van eene andere engrootere foortfcheenen tezyn;
en overeenkomf t i g daarmede, ook werkelyk, kort daar na, gelyk wy z o aanflonds
zullen melden, in andere Wespen veranderden. Wanneer deze kleine Wespen
Maden veranderen, maaken ze geen Spinzel om zieh heen, gelyk die van
andere Wespen; ook hebben ze zulks niet noodig; want de van haar uitgeteerde
Poppen hul¿e verílrekt haar tot een veilig verblyf, waarin ze buiteii
alle gevaar können i'iggentot dat ze ryp geworden z-yn. Deze rypheid of
volkomenheid bereiken ze, des Zomers, binnen 14. dagen; doch in eene Pop,
welker Rups eerfl: in den Herfft verändert, en waar uit de Vlinder, indienhy
door de Wespen-Maden niet opgeteerd wäre, eerfl in 't Voorjaar ter
Waereld ftond te komen, blyven zy ook den gantfchen Winter door. Zy
leggen haare Poppenhuid te gelyk af; byten door het bekleedzel van haare
voorige VVooning heen; en zwermen rondsom dezelue, even als een kleine
Byenzwerm. Zommigen dezer kleine Wespen paaren dan weder ; en de
W y f j e s zoeken ook daarop teril.ond weder zufke Vlinder-Poppen, om op ge-
Ijke wyze hunne Eieren aan dezelven te leggen.
§ e-
De natnurlyke grootte dezer Sluip- of Wipper-Wespen is in de 4''' Fig. te
zien, en de 5 Fig. vertoont ze iets vergroot. Zy onderfcheiden zieh van ^
anderen , door twee hairvormige Sprieten ; mitsgaders daar door dat het en 5.
W y f j e , 't welk dikker is dan 't Mannetje, geen Legpyp heeft. Zy blinken
aan 't Voor- en Achterlyf, gelyk de zogenaamde gouden Torren; vermits
beide die deelen eene fchoone groene grondverwe hebben ; doch haare
zes pooten zyn Oranje-geel. De beide Figuuren dezer Tab. ^ met a en
b getekend, vertoonen eene andere foort van kleine Sluip. W e s p e n ; die, len. x,.
20 als ik vermoede , uit de iets grootere Poppen , waarvan ik gefproken heb- eiii .
be., corfprongkeljk, en met de eeril btfchreeven uitgevlogen zyn. Men ziet
3 de e z e .
i