LOCUSTA GEHJMANIC^.
Tahjnr
K R E K E L S DEZEn LANDEN. Tab. XlV. 35?
zoekt; als dan zyn ze aan de bovenvlakte van 't lyf bruiner , en van on TAD.XIV.
deren rooder. Omtrent deezen tyd vervellen zy ten derdenmaale, en blyven
naderhand meerendeels in deze huid, den gantichen Winter door , tot in 't
voorjaar, onder de Aarde; wanneer ze nochtans zomtyds grooter, en zomtyds
kleinder gevonden worden. Als het vroeg koud wordt, en 'er een ruuwe
en langduurige Winter op folgt, kriiipen of wroeten zy, om de koude
te ontgaan, des te dieper in de Aarde; het welk ook de rede is, dat men
'er omtrent dien tyd zelden een in 't gezicht krygt; ten wäre by geval
door het opgraaven: en dewyl ze in dien tyd geen Voedzel hebben, können
ze ook in grootte niet toeneeraen. Maar iiidien het een flappe Winter is, als
noch het Aardryk,noch de Graswortelen bevrooren zyn,können zy hun voedzel
vinden, en ook bygevolg grooter worden; waar door ze dan de gedaante
van de ö''' Fig. verkrygen. In deze gedaante kernen ze, by warm weer, al rig. 6.
in Mmn voor den dag, en zo de koude aanhoudt wac laater. Schoon men in
dien ouderdom alle hunne leden duidelyk könne befpeuren, ontbreeken hun
echter de Vleugelfcheeden, van welken men in deze Figuur even zo weinig
kan zien, als in die der voorgaande kleinere.
5- ö.
Als nu vervolgens de vierde verandering van huid gefchied i s , vertoonen zieh TAB. XV*
ten laatften de Vleugelfcheeden, en alsdan verkrygt onze groote Veld-Krekel
allengskens de gedaante van de Fig. op Tab. XV. afgebeeld; in welke hyÄf. 7.
ten deele reets in ^jSnV, en ten deele eerft in Mai gevonden wordt. Deze
grootte yerkreegen hebbende, begint hy ook de Koorn • Akkers op te zoeken ,
en daar 'er veelen byeen zyn, kan men de fchade, die zy 'er aan toebrengen,
zeer klaar befpeuren : nademaal het van zyne wortelen beroofde graan hier en
daar verkwynt en fterft. Maar dit nadeel wordt nog veel grooter , wanneer
de vyfde en laatfte verandering van huid daar is; na welke de Krekel 'er altoos,
gelyk by de voorgaande vervellingen, wel een uur lang gantfch wit uitziec.
De Akkers, die het naafte by de Weiden liggen, Valien zy, als reets
gezegd is, 't eerfte aan. Doch dewyl ze van de eene plaats naar de andere
voortkruipen, en zomtyds ledige Landen paffeeren moeten,zo gefchiedt zulks
altoos onder de aarde, opdat ze, by geval, niet van de Vogelen ontdekt, of
aan andere vyanden ten roof ilrekken mögen; en hierom is 't iets zeldzaams,
wanneer men een Krekel by dag buiten de aarde bemerkt. Maar fchoon ze
onder de aarde voortkruipen , gefchiedt zulks evenwel kort aan de bovenvlakte,
en men kan den weg, die ze genomen hebben , op een ledig Veld, duidelyk
gewaar worden; dewyl ze overal de aarde opwerpen, als of het door
eene kleme Mol gedaan wäre. Wanneer nu de Landlieden dit befpeuren, dan
SM Deels 2ds Stak. Z i gr a a -
I