3«8
-
B E S C H R Y V I N G DER S. . P^RVII^N, VGJ K H A A N EJ INJ^ EENN
myn waarde ßegunfti/er en Vriend he.ft 1 J ^ h m d e r d . Doch deze
dankbaarheid erkenne van mv n n L / goedheid gehad, die ik nog met
rche, gehoorndeSr^r^™'^
aanmaaning, dat ik tocl, niet iLgfr uitftel en zot 'om d.
S Ä - i E » I fÄ'Ä" .t
S i Ä s s s S E F ~
zal laaten volgen. Onder anderroorzaaTen diP naderhand
derzelver uitgtve tot hier toruit tri-^lfin ' hebben,
de, eera van® de Eigenfthapperder t nXL°n in''
moeten zeggen ; en daar rni di^nT^^ „ ® " a'gemeen iets te
weiken ik l e » önd^ztLrkoiftTnt^iarrSdrcL'fh"' ^
veelbyzonders, en boven dien nog v e k fehlrh, 1. 5 '''
vers gevonden. Dat ik in dit gel l de iSrteM
die de moeite gelieft te neemen van T tf^l K r I '
Azie^en Afrika®hebben, L doorbladeren Slvf
meeften, die ik 'er over nagezien hehhe ontdekken : want in de
Sprjngkhaanen in die Landen® troep™^^^^ ''
duifteren, en alles op het Veld verLeren I f , ' p de Zon verhy
, geduurendezyn verblyf te ^ i i .VJ! ' een So ingk^aan
geopend , en ,7 ongen daar in gevonden heef r die Z 1 " ™
Jeggen dat my zulks zeer fabela?htig voorkomr aangezTen '
.en 4 dat al tin tyde ^ ^ i ^ P ^ i ^ b ^ S Ä r WeTL^^rdat'l"
Heer
vordt; welken v.„ de e^ met Eierefh. i 'T" ^f
. . Maie. vo^tW^e., die ™ - ^ C Ä e r S . r C i Ä ^ ^ ^ ^ ^ ^ ^
K R E K E L S DEZER LANDEN. Tai. XVI enXVIL 353
Heer KBNDMAN inPmnptuar. Rer.Nat.(i Jrtiße. Sfc. pag. 117. zegt, dat Leo TAB. XVI
Jfricams,in zyne befchryving van Afrika,byzondere dingen van de Springk-en xVil.
haanen verzameld heeft; maar ik Iiebbe in dit Boek, 't welk in 't jaar 1559.
te Zürich is uitgegeeven, niets byzonders dien aangaande können ontdekken.
En in LUDOLFS DiJJertatme de Locußis , Franlf. ad Mom. 1694. hebbe ik
vans 's gelyken niets gevonden , waar door ik de befchryving der Springkhaanen,
die ik hier vertoone, aangenaamer kan maaken. Wy brengen dan
hier afgebeeld onder 't oog
Een fchoonen, en byzonier vreemien Sprinkhaan, mit lladerachtigt
Fleugelen, eneendubbekn Hahkam, in zyne natuurlyke graute.
De Afbeelding van dezen Springkhaan wordt ook in de Proeve der ßriito-, TAB. XVI
fée Namur- en Kenfl-gefchiedeniffen gevonden-, alwaar dezelve in de befchry-R'S'-
ving van verfcheiden uitheemfche Springkhaanen, door den Heer Apotheker
LINCK, pag. 546., nevens deszelfs Afbeelding voorkomt. Gemeide Heer
LINCK zegt aldaar, dat hy op de Kaap de goede Hoop, in Afrika , gevangen
is. De opwaarts geboogen, zeer körte, doch tevens tamelyk dikke Legpyp,
aan 't einde van 't achterlyf zittende, geeft ons duidelyk te kennen, dat
deze Springkhaan van die foorc is, wier Wyfjes eene Legpyp hebben; die
hnnne eieren, door middel van dezelve, in de aarde leggen; en gevolglyk
een Wyfje is. Gelyk nii dit deel, wegens zyne kortheid en dikte, iets byzciiders
vertoont, zo is ook aan de overige deelen veel op te merken, waar
door deze Springkhaan zieh van anderen onderfcheidt. Men kan by alle
Springkhaanen aan den hals of het borftftuk wel eenig onderfcheid zien ; maar
hier is boven al aanmerkelyk, dat deze van boven een dubbelen verheven kam
heeft, welke aan't boven einde zo cierelyk ingekorven is, dat dezelve met
veele kleine knopjes bezet ichyne te zyn. Deze fcherp oploopende kam,welken
ik tot nog aan geen andere my bekende Springkhaanen befpeurd hebbe,
heeft my aanleiding gegeeven, om dezen den Springkhaan met den dubbelen
Kam te noemen. De beide Vleugels, die wy hier zien ,en de bovenvieugela
te noemen zyn, dewyl 'er nog een paar anderen onder ligt, zyn zeer lang eii
breed,
tot dat 2e veranderen; en Tavermer zal deze vreemde Garten voor jongen van den Sptingk'
haaii, dieu hy opende, aangezien hebben, om dat hy ze in deszelfs lyf vond.
KLEEMANN.
A aa 3