Ii.';;
I
S9+ BESCHRYVING deh S PRINGKHA ANE N EN
TM.XXI. Kenteken uit neemen kan; zo is ook daarenboven de grondverwe, zo wel aan
en i f ^^™rfchille„de, e„ donker!? dan Ilde
FiS- 7- Hi^i. • V, Í groen gevleugelde flach, gevonden
f l L if- g^'^'^^htig-rood waren ; hoedanig een 'er in de 7®= Fig Z l
gebeeld is; om nu van andere verfcheidenheden niet te fpreeken
FV- S.
Fie- 6.
H i / ' L t wy zodanig eenSpringkhaan in eene zittende geilalted.
e tot een bevys kan dienen, dat deze Springkhaanen, als reets g e S !'
van verfchrnende grootte zyn, nademaal dezelve miffchien een der^ kTeifte '
i s ; echter ftaat hier aan te merken, dat de Mannetjes gemeenlv" van
eene gtootte zyn. En dat de hier afgebeelde een Mannetje van deze foort ?
kan aan de groene Ondervleugelen gezien worden, welken meerendeds ¿00!
de boven.leugels heen fchemeren. Ik hebbe ook hier boven gezeid dar ™
deze springkhaanen in menigte by elkanderen vindt; en nochtanf hLor? me„
ter piaatze, alwaar zy zieh ophouden, geen zo fcherp geluid , air"e„ we^
«n^ f i'f l i ? ' ? ' d a t 'er niet alieen Manneti"
ook te gelyk Wyfjes by elkander zyn;daar en boven is hat G e z anr iw' E
ophoudelyk fiffen of tnllen te noemen. De Eieren, welken de w X f 1! ™
en aan de aarde vertrouwen, verfchillen, ten aanz ien der geftakfen kS,
re in geenen deele van die der anderen, fchoon ze naar gefade kleSer zvn"
tindelyk zullen wy hier nog ter befchonwinge voordraagef ^ '
Eene andere Joon dezer Springkhaanen , met mzenvermige
Ondervleugelen.
§• 15.
dünne en lanp deel der pooten ; waartegen de dikke b o v enf S e l s eene
bruin gefprenkelde verwe hebben; en't Vowlyf, gelyk oo^he achtel vf is
.n.gelyks öruin. De faalle Bovenvlengels verioönln een geelachtfgen giond
die met donkere vlakkea befprenkeld is, en door dezelverziet ^ / i n dJ
leng-
K R E K E L S DEZER L ANDEN. Tat. XKl. 395-
feBgte een geelen flreep getoogen. Het Mannetje is iets kleiner, hoewel het T/B.xxr.
Wyfje ook zomtyds iets grooter valte, dan het hier afgebeeld is. Het eerfte
maakt met zyne Vleugelen juift geen fterk geruifch, maar laat een geluid hooren,
dat met het trillend fiffen der voorigen veel overeenkomft heeft. Doch
wat verder de gedaante en overige eigenfchappen dezer foorte betrefc, weete ,
ik niet, dat 'er eenig onderfchiid tuffchen dezelve en de voorige zy.
5. 16.
By deze gelegenheid raoete ik ten laatden hier nog iets melden van die
Springkhaanen, welken zomwylen in gantfche heiren door de Landen trekken,
en, daar zy komen , alles op de Velden verwoeften. Wy hebben in
ons Dnitfchland, Gode zy dank ! federt den jaare 1731 , voor zo veel my
bekend is, weinig van die Landplaage gehoord. In het eerfte Deel der idp«
ügcr e<imcn(uti3m »01t nBtvijjfcfjifftHdjljeu - spoficci) - eammct- imti gincinj-eacf^cn/
datin'tjaar 1744 uitgekomen is, vindt men pag. 380. Janmerkingm over Ae
mmefimg der Springkhaanen en Rupfen, en daarin wordc, op pag. 3:84. gezegd ;
dat men, federt eenigen tyd, uit de Berg-Landen berieht ontvangen had,
hoe aldaar eene foort van Springkhaanen by groote troepen en gantfche heilen
nedergevallen was, die door hunne vlucht de lacht verduiilerden. Meiv
zeide, dat ze werkelyk de Veldvruchten, inzonderheid beneden by den wortel,
aangevallen, en dezelven beknaagd, doch 'er geene zonderlinge fchade
aan toegebragt hadden ; en dat ze ook reets weder voortgetoogen waren.
Maar de Schryver dezer Aanmerkingen voegt 'er by; dat hy eindelyk, eeii
van dit ongedierte te zien krygende, befpeiird had, dat het niets minder dan'
eene foort van Springkhaanen, maar eene foort van groote, lange en ilerke
Water-Vliegen, of zogenaamde Water A'imphen geweeft was. _ Kven dierge-
Ijke heiren van Water Nimphen of Libellen hebben zieh in 't jaar 1746 omtrent
Lauban, in Silezie, en by Gera laaten zien; welken by groote menigte
gelyk de Springkhaanen, in de lucht overgetoogen, en zieh naar 't Noordweften
gewend hadden, geljk de Heer HOPFE, in zyn berieht van de zögetiaamie
Eike- Wilge- en Doorn Roozm &c betiiigt; die de menigte dezer infeften
aan de groote droogte van 'tjaar 1746 toeichryft Ik hebbe deze Narichten,
fchoon ze van geen Springkhaanen handelen, hier geplaatil om dat
my de heirtochten der Water-Nimphen als iets nieuws voorkwam ; doch wat
bepaaldlyk de Springkhaanen aangaat; in 't jaar 1747. hebben de Nienwstydingen
van alle kanten gewag gemaakt van Springkhaanen, die zieh in Honiraryen
bevonden; doch'er geen zonderlinge omftandigheden van gemeld. Maar in't
jaari748. is 'er ts/lugshrg, door den Heer E B/ECK, uitgegeeven, ECBC Afkiläing
en BeffJiryvlng der Springkhaanen, melkm,. in de Maand Jugtißus,in eene