S7I BESCHRYVING DER S P R I N G K H A A N E N EN
TAB.XVI. derzelven , van achteren, met twee reien knge en fcherpe Ipitzen bezet is
o n l r vlfr^ bovenfchenkel, zo wel aan L r e boven ah
n L ^ n f ^ i' of 'P'"«"- BetreiFende de beide overige
dez^n n t , ^"rtere pooten, is wyders niets aan te merken ; nademaal ze aaa
DoLr 7eir r m r Springkhaanen. De Heer Lu.
I r j - T ''' f - " ^""rfchynlyt, dat 'er o,k k
de Indien SpnngUaanen zyn; maar geene mn drie von lang ; zo dat hume kkn-
Ms en beenen m Zaagen können dienen, gelyk PLINIUS, op bet goed gehof vm
anderen, valfMyk voorgecfi. Op dit gezegde. hebbe ik'pi , , NI^S zelven ™
gezien, en bevonden, dat hy in zyne Natuurlyke Hißorie, Tom, l. Üb X!
Lap. 29 a dus fchryf t : Aienzegt, dat ze in de Indien drie met lang zyn, endi,
hwmejcbenkeh en beenen, als ze droog zyn, tot Zaagen können gebruikt worden.
UI er nu Springkhaanen van drie voet lang zyn, zal ik PLINIUS laaten veraeedigen;
maar dat hunne fchenkels en beenen tot Zaagen können gebruikt
w o r d e n , komt my zo onwaarfchynlyk niet voor; vertrits men, volgens het
fchryven van den beroemden Heer HEISTER in zyne Chirurgie, de Konft
uitgevonden heeft, om met de hulzen of het kaf van 't koorn,ifit hoofde van
oe Kleine borlheltjes, die 'er aan zitten, de Oogen te zuiveren. Doch laat
ons weder op onzen Spnngkhaan komen , van Wiens koleur nog het een en 't
ander te zeggen is. Dat dezelve, by 't leven van dit Schepzel, fchoon groen
moet geweeft zyn, blykt daaraan; dewyl, in 't gedroogde Voorbeeid zdve,
het achterlyf zieh nog fchoon blaanw-groen vertoont; dat anders, van wegen
d e daarin pttende vuiligheid, het eerft zyne koleur verlieft. De Vleumls
fchynen 00k van achteren nog iets in 't groene door te ftraaien ; en dit doet
iny denken, dat hunne gantfche koleur zo geweefl: is; ühoon zy nu, möge.
Jytwegens den ouderdom en verdrooging, zo als de overige deelen ftrooof
Oker geel voorkomen. De Springkhaan van deze foort , die de Heer
LINCK m zyn Kabmet bewaarde, was, gelyk hy zelf getuigt, bruin van hf
h J f "Ii f " " ' "'J' der Monnikstap, (waar doo
het borllftuk te verftaan is, ) het allerilcekße ; doch op den rüg, en de hahe ad,-
Urpooten, was by roodachtig-geel, enz. Dienvolgens was de zyne, ten aanzien
der koleuren van dezen onderfcheiden; van welken ik nochtans verzekereii
^ a n , dat hy het Origineel volkomen gelykt. Nu zulien wy overgaan ter be.
fdiouwinge van de s"'Flg. onzer XVI « Tab. en daar in zien wy
£en ml kkintr, mm veel hyzonderer Springkhaan, die, mar het ulterlyk
aanzien, veel vlugger is.
S- 4-
Fis. 3. In welk Land dit Schepzel eorrprongkelyk te vinden z y , kan ik niet zeggen.
De
K R E K E L S DEZER L A N D E N . Tah. XVI en XVII. 373
CeKop zal een Kenner der InfeSen terftond, als iets byzonders, in de oogen TAB.XVI.
Valien, dewyl delve niet alleen eene groote voor uitileekende Fiep, maar 00k
twee, ter zyden voor de groote oogen ftaande, Sprieten heeft, welken by
dezen niet, gelyk by andere Springkhaanen, hairvormig uitloopen, maar niet verre
van de inleding breed zyn; vervolgens fmaller en fpitzer worden, en van
vooren met eene hair-dunne fpits eindigen. Onderde eerftgemelde Voorhoofd-
Flep ziet men nog een paar kleine, vooruitfteekende fpitzen; en de daar onder
nederwaarts geboogen mond.die de vereifchte Vreetpunten heeft,is meer
fpits toeloopende, dan rond. Het juifl: niet kleine borilftuk, dat op den rüg
met een klein fpitsje eindigt, is ter piaatze van den hals dun, en vertoont
behalve ettelyke ingekorven Afdeelingen.ook nog veele verheven punten. De
Springpooten van deze foort zyn van anderen zeer onderfcheiden : want ie.
der dikke bovenfchenkel heeft, niet verre van de Kniebuiging , van boveil
een breeden fcherpen uitwas; en daar die eindigt , begint eene fcherp verheven
linie, welke, midden door de fchenkel, tot aan derzelver inleding gaat.
Even diergelyke met ,fpitzen bezette linien , ziet men ook aan de overige
fcherpe hoogzels dezer bovenfchenkelen; dezelven zyn 'er tot vyf in getal;
dewyl de fchenkels niet rond zyn, maar zes vlakten , en bygevolg ook zes
hoeken hebben. Het langte en dunfte deel, dat met twee reien lange, fcher.
pe Spitzen bezet is, heeft ook nog deze byzonderheid; dat het niet in eene
rechte linie , maar veeleer flangenvormig geboogen uitloopt; het overige
kleine deel des voets is , aan alle de zes pooten, even zo als aan andere
Springkhaanen. Schoon de boven-vleugels fmal zyn, hebben ze echter die
lengte, dat ze Over het achterlyf heen reiken. Dit is insgelyks aan 't laatile
lid, even als aan den voorgaanden Springkhaan, met vier fpitzen voorzien;
welken toonen, dat we hier een Wyfje voor ons hebben. Deze Springkhaan
heeft waarfchynlyk in zyn leven mede 'er frifcher uitgezien , en de bovenvleiigels
zyn nog inderdaad tamelyk groen; doch van onderen is de koleur ,
van het lid af, bruin; en naar achteren toe verlieft zieh deze koleur in verfcheiden
groote vlakken. De grondverwe van den Kop, van 't lyf en der
pooten is donker Oker-geel; maar de hoogzels in deze deelen zyn meeftal
doiiker-bruin. Nu ftaan ons verder de beide Figuuren van onze XV!!""« 2«6.
te befchouwen. Deze vertoont ons
De J/bielding van een zeldzaam Scbepzsl, dat met recht den'naam
van Wandelend-Blad verdient.
5- 5-
Zo byzonder als 'er het Schepzel, wegenä zyne met kleine bladereri oe- TAS.'
Jette deelen uitziet, welks afbeelding de Heer LINCK in de Bnslaujche
üde ii«/! sde Äi/i. Bb b •