•iV
ä ! II
i'iii
iSii
irjl'üiii!
Iii:,'
• 3O5 VOORBERICHT TOT de BESCHRYVING DER
TAB. VI. koiiii: hy my voor als esn bytende Hengft ; want de kop gelykt hiet
alleen naar een Paardenkop, maar het gebit komt ook tamelyk overeen
mec eene Muilkorf: ook heeftdehooggekromdehal s veelovereen.
komft met den Maanenhals van eenPaard. De beide fpringpooten van
dezeii Springkhaan zyn van een byzonder maakzel; nademaal niet al.
leen de achterkant der langfte en dunfte deelen met twee reien grove
fpitzen bezec is, maar men ook de breede en dikke bovenfchenkels
dezer Pooten , zo wel van boven als van onderen , met breede
uitgehoolde fpitzen voorzien vindt; welken echter aan de onderzyde
minder in getal zyn, dan aan de bovenzyde. Doch aan de kniefchyf
ziet men breeder uitgehoolde fpitzen ; ahvaar het dunfte en langfte
deel van den poot eene kogelvormige iuleding heeft. De overige
twee paar pooten ziet men veel korter en dunner , overeenkomftig
waar mede''er ook weinig tedere fpitzen aanwaarteneemenzyn. Het
uiterfte deol, of de zogenaamde voet, is, met zyne kleine leden en
iiaakvormige klaauwen, by dezen niet anders geileld, dan by de overige
Springkhaanen. Het achterlyf is voorwaarts redelyk dik,
maar loopt naar achteren allengskens dunner af, en heeft eene
körte legpyp. Zo fteekelig en puntig als 'er de fpringpooten uitz
i e n , zo fteekelig en onefFen is ook het overige gedeelte van 't
achterlyf; want het is overal met veele verheven fpitzen, van ongelyke
groote , bezet, waar onder die genen, welken de rei van
den rüg voorwaarts uitmaaken , de grootften zyn. De hals en 't
voorlyf hebben wel zodanige fpitzen niet, maar zyn daar en tegen
met veele kleine en groote wratten-vormige hoogtens en dieptens
vercierd ; hoedanigen men ook , by eene naauwkeurige be-
Ichouwing, aan de overige deelen des lyfs befpeurt; waardoor dez
e Springkhaan over 't geheel zo ruuw is, als Chagryn-Ieer. Alle
deze ongelykheden maaken , dat hy eene blaaragtige en leelyke
Padde gelyke; ook doen de veelvuldige groote fpitzen ons vermoeden,
dat deze Springkhaan zieh met groot geweld tegen zyne
vyanden verdedigen könne. De geelachtig - groene grondverwe,
benevens de hier en daar verfpreide bruine en geele vlakkeri, welken
by 't gedroogde Origineel zeer duidelyk in 't oog vallen,
veroorzaaken dat ik op goeden grond geloove, dat men dit ook
aan
S P R I N G K H A A N E N EN K R E K E L S . sof
aan den leevenden Springkhaan indiervoege befpeurd zal hebben; T/us.vi.
doch de koleur der zes pooten fchynt oker-geel geweeft te zyn,
waarvan ik echter het dikke deel der fpringpooten uitzondere.
Dit toch is aan de buiten zyde geelachtig - groen , en met bruine
en groene vlakken bezet; waar tegen de binnenzyde aan de boven
en onder-ipitzen een geelen zoom vertoont; en dezen hebben,
ter weder zyden, een breeden, rooden ftreep , die met verfcheiden
kleine geele puntjes vercierd is ; welken hier, wegens
hunne tederheid , niet aangetoond hebben können worden. De
midden ruimte tuffchen deze beide roode ftreepen, is van eene
gevlakte geelachtig-witte koleur. Op ieder zyde van 't achterlyf
is eene ovaale rood-bruine vlak te zien ;. en diergelyk eene koleur
hebben ook de verheven ovaal-ronde oogen. Wyders twyffele
ik niet, of 'er zyn ook nog foorten van dit flach , onderfcheiden
in koleuren en vlakken. En dewyl deze Springkhaan,
na twee veranderingen van huid, en 't verkrygen van vleugelfcheeden
, nog veel grooter moet zyn , zo is 't niet onmogelyk ,
dat het een van de voornaamften der genen is , waarvan de Indiaanen
zieh tot voedzel bedienen.
§• 4J.
Eindelyk gaan wy over tot de laatfte foort der waare uitheemfche
Springkhaanen, welken ik beloofd hebbe in dit Voorbericht
te befchryven. Deze, in de F/g. onzer VF^ Töi. afgebeeld,
is wederom eene foort van
Een mg jongen en. onvolwojfen Springkhaan:
Men ontdekt aan dezen , zo min als aan den voorigen , geen
het minfte teken van vleugelfcheeden ; en bygevolg zou hv ook
nog tweemaat van huid hebben moeten veranderen, om zyne volko
¡!i(
li'iji