TAB.
XXX.
f^S- 3-
4 5 I BE E C I I R Y V I N G DER S P R I N G K I I A A N E N ES
midden vati den Vleiigel heen; doch daar die ophoudt, of verlooren eaaf
ziet men menigvuldiger, en meerendeels ronde vlakken, die teil deele gamfcb
Oranje-geel, en ten deele met een Witten Zoom vercierd zyn. Hier in ech
ter vmdt men ook by zommigen eenige verandering: want van de drie Lan"
taarndraagers dezer foone, welken ik op deze Tab. XXX. afgebeeld onder 't
oog brenge, liad de een nieer wit bezoomde Oranje-geele vlakken, "dan He
beide anderen, zo als-de 2"i« i'ij. uitwya. > ' oe
Ondertaffchen wordt dit sierlyk en fraai voordoen der beide bovenvlease
leti van onzen Lantaarndraager niet weinig verraeerderd, door de ondervleii
gels ; die eene recnt fchoone hooge Oranje-geele koleur, en aan den biiitenrandeene
zvvarte bezoommg hebben; vvelke aan den achterrand, naar't Ivf
toe, allengskens fmaller wordt en te niet loopt. Het Adnerlyf heeft over
t geheel de eigeníle koleur ais de Ondervleugels ; niaar het eeríle Lid i
zwart-graauw, en het laatfte Lid heeft een groen deeltje , het weik my voorkomt
het geboorte-hd van t Wyfje te zyn , doordien ik dezen Lantaaíndraager,
mt hoofde van het dikke /Ichterlyf, voor een Wyfje aanzie. De 21=
í ; g . 10 tegendeel , w-lke dit Infed met geOooten Vleugelen vertoont, en
wiens Siiuitvormig hoofddeel met witte punten befprenkeld is, raitsgaders
volgens het ree:s ge/^egde, meer wit bezoomde Oranje-gede vlakken hecfi,'
lioude ik, ter oorzaake van het dumie Achteriyf, voor'-t iVianneije
De F,g. vertoont de Ondervlakte van onzen Lantaarndiaiger en de.
z p h e b b e ik, naar 't eigeníle voorbeeld van de 2de fí.., Z S
ziet men het Snu.tvornñg deel van eene veel heldererÍeele ko e "r dan ó»
de Bovenv akte;en eene diergelyke koleur heeft ook het t l v o r n i í déel ^
aan de Zuig-Angel zit, die bruni is; en hier in de zelfde g S a tTligt S
andere Ccaden Aan het eerfte twee paar Pooten is het fcheenbe f ' ne en
he eigen yk Voet- dee , zwart; doch de Kovenfchenkels zyn Oranie .e ?-
welke koleur ook het aatfle paar in 't geheel heeft. VoL 't ovirigf z n
de laatlle pooten met alleen de dikílen en langften , maar derzeiver Sebeen"
been is daarenboven aan de buiten zyde met zaagrarmige tanden bSet te
Achteriyf vertoont zieh h.er zwart-graauw; doch deszelfe ringen of 1 den zy
§• SK
R E K E L S DEZEK L A N D E N . Tab. X X X .
§• 5-
453
Dit nu is alles, wat ik van onzen Lantaarndraager kan zeggen; want yan TJB.
7yne overige Eigenfchappen is my niets bekend; nademaal ik, ge yk ik b o - ^ ^
ven betuigd hebbe, niec weete, dat 'er eenig Schryver iets van meldt. Wel
is waar, dat de Heer LINN^US zieh, in zyn Samenßel der Natmre, op de
StoUohnfche JSta beroept; maar ik hebbe dezelven tot heden toe nog met gezien.
ündertuflchen hoope ik, dat ik ze, door toedoen van den bovengenoemden
Heer B EURER, bekomen zai. Byaidien ik dan zo gelukkig ben,
van eene derde foort van Lantaarndraagers-, waar van ik reets te vooren
eenig gewag gemaakt bebbe , te können afmaalen , zo zal ik ook met vergeeten,
te gelyk nog onder 't oog te brengen, 't geen my van de tegenwoordigen
verder bekend geworden is.
N A B E R I C H T.
Sedert eenigen tyd heeft de Heer WYLERS te Lonim atn InfeStm-
IVerk onder banden genomen, en Maandelyks iiitgegeeven; waar van
, thans [in 't jaar 1749.] reets 90 Plaaten, met belofte dat de befchryving
, daar van naderhand zonvolgen, het licht zien. Ik hebbe dezelven allen
, naauwkearig befchouwd; en, als men het daar by gevoegde bericht geloo-
, ven mag, zyn de Infedlen, op deze Plaaten afgebeeld, allen naar 't leven
, getekend: doch als men andere Infeaen-Werken kent, en de Plaaten wel
, beziet, blykt het wel haaf l , dat de Maaker , behalven eenige weinige In-
, feäen, welken misfchien door hem naar 't Leven afgemaald zyn, verfchei-
, den van dezelven uit A IE INS Natuurlyke Hißorie der Infe&en, als ook uit
, het Werk van Mejnffrouw MERIAN, en zelfs zeer veelen uit myn Infec-
, ten-Werk nagebootll heeft. Of hy nu in deze nabootzing gelukkig geweeit
, zy, laate ik aan 't oordeel van anderen. Een Aap bootft alles na, maar het
, valt niet altoos wel ui t , en hy doet het wel eens verkeerd. Indien nu ie-,
, mand denken mogte, dat ik daarin wat te veel zegge, zo dient tot naricht,
, dat de Maaker zieh van eens anders Werk bedient, en het voor zyn eigen
. Werk uitgeeft. Want het is niet te denken, dat hy, in de befchryving
van zyn Werk, melden zal, uit welke ßoeken het zyne getrokken is; na-
, demaäl hy op zyne Plaaten alles, wat hy uit anderen overneemt, reets
„ heeft zoeken te verbloemen; door de Figuuren omgekeerd af le beeiden,
2(le Deel ade Steh M ™ ™ '>