Ta,i.
XXIV.
4.3 BESCHRYVING BER SPRIWGKHAANEN EN
§. ir.
Ss ^^^^^^^^
met eens tot op den grond zinken • ' °
§ 12.
J'^^-yi.in S". Jiedy, m de Namiirlyke Hifbrie der Vogekn. Ilde Deel,
Kleemann.
Ka.
K R E K E L S DEZER L A N D E N . TaL XXIV. 4 1 ^
Tab.
XXIV.
Zy, die het wegtrekken der Vogelen in *t algemeen ontkennen, meenen
hun gevoeien te können ilaaven, door het voorbeeld der Dasfen, welken des
Wincers, als de aarde hard bevrooren en mec fneeuw bedekt is, niet uit han^
jie holen, of, om op zyn Jaagers te fpreeken , niet uit hun Bouw komen,
en echter, zonder voedzei te gebruiken , in 't leven blyven. Maar deze
Heeren weeten niet, of wiüen niet weeten, dat de Das , by zagt We e r nochtans,
uic zyn Bouw komt , en zyn voedzei zoekt; mitsgaders dat hy, als de
Vorit hem zulks verbiedt, en hy dus dat geen moet misfen , w a a r v a n hy zieh
gewoonlyk onderhoudt, echter ook in zyne verblyfplaats zynen honger kan
Hillen. Want als hy zyn intrek in een hol neemt, is hy alcoos zo vet als
een gemeft Zwyn, en dan weet hy zieh van zyn vet tot voedzei te bedienen; •
door hetzelve , met behulp eener openinge, die tufTchen zynen Endeldarm
en Staart is, en die de Jaagers het Zuiggat noemen, in te zuigen: maar dat
zulks van de Vogelen gefchiedt, is nog nooic beweezen. De Vorfchen können
ook tot geen bewys bygebragt worden; op welker voorbeeld zommigen
echter waanen, dat de Vogels, inzonderheid de Zwaluwen, onder 't water
kennen leeven : want de Vor fchen worden in 't water geteeld en gebooren,
en hebben die eigenfchap, dat ze alleenlyk xnet die lucht, welke zy in hunne
longen mede onder water neemen, den Winter door in 't zelve leeven, en
adem haalen können: waarvan inen, ten aanzien dezer laatften ligtlyk overtiiigd
kan worden, wanneer men ze in een met water gevuld glas bewaarc.
Wil men nu eindelyk de Vledermuizen als zodanige Schepzelen aanhaalen,
die den Winter over verborgen blyven , en zonder voedzei leeven ; ze können
hier insgelyks tot geen bewys dienen. Want fchoon zieh de Viedermuimuizen,
in de gaten der gebouwen , in de holen der boomen of der rotzen,
by troepen te zamen onthouden, zyn ze echter niet onder water; ook maakt
d e m e n i g t e , dat ze zieh , geduurende de Winterkoude, verwarmen können,
het welk van de Zwaluwen, die onder water liggen, althans niet gezegd kan
wor-
Nitjaar meer dan eeiis Zwaluwen uic den modder liebbe 2ien opdelven; doch of ze daar In hun
leven eindigen, dan of ze 'er in het volgende jaar weder uit te voorfchyn körnen, kan ik niet
zeggen. Ook hebbe ik, in den Voorwintcr, uit de holen van den Dyk aan den Waalkant, me»
iiigraaal gantfche riften van Zwaluwen, die uiet de Klaauwen aan elkauder vaft waren, zien haalen
i die, in een vertrck by 't vuur gebragt zynde, herieefdeu, en wegvloogen; doch , zo draze
in de koude lucht kvvamen, weder als dood nedervielen. Of nu dezelven, wanneer ze den
De Vertaaler. Ii:
gamfchen Winter in die holen doorgebragt hebben, in 't volgende Voorjaar, by toeneemende
wärmte, daar uit weder te voorfchyn komen, of niet ? is eene vraag welke ik niet in fiaat bea
op te lollen, msarhet eerfle komt my niet onwaarfchyrlyk voor.