TAB.
XXVIII.
en XXIX,
442 BESCHRYVING DER S P R t N G K H A A N E N
den honlg iiit dezehcn tc zuigeit. Den 20''"' Msy, winmcer dezelveii gehsei ßiil^
lagen, zag ik , 12a dat haare huid op den rüg van cen geborßen was , een deelgroene
Muggen uit haar mortkomen, vielken doorzichtige Fleugels hadden; dieigclyteu mm
m Suriname veehiMig vindt; en die eoie zo gezminde vluch! hebhm , dat ik, en
er flechts een van te vangen, ettelyke umn beßeeden moeß. Deze Mag geeft een
gelmd van zieh ah eene hier, die inen van verre hoon, 'iliaariim de Htllanders dezelve
otik den Lierman meinen. Na dat ze mei haare pooien, oogen en 't gantfibe lyf
Vit den mg gekomen was, en den balg achtergetaaien had, die het mar ige Injetl
nog ten Valien geleek, zo behield ze nog den eigenßen Sniiit. dien ze als Kever bad
gebad. De Indiaanen wilden my diets maaken, dat uit deze ficrt van Muggen de
zogenaamde Lantaarndraagers voortkwamen, welken de Hollanders Laiitaarndraagers
meinen; en die 'er even zo uitzien, als ik ze hier als Maniietje en lVyfje,vliegend
en zittend, afgebeeld hebbe. Haar Kop, of Uever de op den Kop flaandi
Jlap , liebt by nacht gelyk eene Lantaarn, doeb by dag is dezelve doorzicbtig als
eene blaas, en rood en gnen geßreept. Even als eene Lantaarn by 't duifler licht,
zo gaf Obk de Maas by nacht eene flikkering van zieh, en wel dermaate, dat het niit
onmogelyk wäre gedmkte letters, als by voorbeeld de Hollandßbe Courant, daar by
te leezen. Ik bewaare nog zedanig eeneMugge, die na by haare verandering is^endie,
00k zelfs de vleugels niet uitgezonderd, nog volkomeii de gedaante eenerMugge beeft; bchahe
dat 'er zulk eene Maas aan haaren lüp uiigewajjen is. Deze Mug wordt van de
Indiaanen de Moeder der Lantaarndraagers genoemd, gelyk ze den gemeiden Kever de
Moeder der Mugge noemen. DeMug,welke inen (in deFiguur van Mejuffroiiw MEKI
AN) onder aan den Granaat-bloejfem ziet hangen, toont, hue de Lierman allengskens
in den Lantaarndraager verandere. Zy worden ter hetere onderßheilinge alzo genoemd;
fchoon de laatfle, zo wel als de eerße, den toon eener hier laate hooren; dien ze marßbynlyk
met baa'cn Snuit maaken ; nademaal zy die allen hebben, en zelfs by iedir
verandering bebouden. IVanneer de Indiaanen my op zekeren tyd eene menigte vm
deze Lantaarndraagers bragten, deed ik ze in eene gnote fpaanen Doos, zonder te
weeten, dat ze by nacht zulk een ßerk liebt van zieh geeven doch toen ik des nachts,
door een ongewoen gedruißh, gewekt en verfchrikt wierd, fprong ik ten bedde uit, en
riep myn volk, dat ze licht zouden brengen, nog onbewuß zynde van 't gecn de
oorzaak van dit ongewoon gedruifcb was. Kort daarna merkten wy, dat bet uit
de Doos voortkwam; wy opendm dezelve met eenige verbaasdbeid, maar verßbrikten
nog vry meer, toen wy dezelve ge'opend hadden, en lieten ze op den grond Vellen,
doordien 'er, by 't open doen, eene foort van vlam tiitborß; die, zo menigmaal
als 'er een InJeSt uitvloog, eene nieuwe flikkering veroorzaakte. Dus lindelyk
den oorjprong ontdekt hebbende, berßelden wy ons, en verzamelden deze Dienjes,
welker glans ons zodanig verwondsrd had.
K R E K E L S DEZEK L A N D E N . Tab. XXVIII. en XXIX. 4«
U i t d i t b e r i c h t zien we , dat onze Lantaarndraager een Amerikaanfch In -j.'^^Jij^
f e a i s ; en daar mede ftemmen ook alle de berichten overeen : want gelyk
Mejuffroiiw MEIUAN de haaren in Suriname kreeg, zo heef t 'er de Heer DE
R E A 0 M D K eenigen uit Cajenne ontvangcn ; en de genen , welken door G U r. W
belchreeven zyn, waren uit Peru in Engeland gebragt. Dat nii deze Infeden
iiitetn Worm voortkomen , dien Mejuffrouw MERIAN een Kever noemt,
wil ik niet tegenfpreeken; nademaal ik meene dat, zo niet alle, ten minfte
de meelle gevleugelde InleSen, hunnen oorfprong uit Wormen hebben; of
dat hon ten minllen aanvangkelyk, fchoon ze ook in de overige gedaante
niet veranderen, nog de Vleugels ontbreeken, welken zy eerft na verfcheiden
vervellingen yerkrygen : maar dat dezelven van zodanigen Worm zouden
voortkomen, als'er in 't Wer k van Mejuffrouw MERIAN is afgebeeld, kan
ik haar nog niet toeftemmen. Deze Worm gelykt zo wel naar eener Cicaden
Moeder, hoedanig een ik op de XXVI ' ' ' Tab. afgebeeld hebbe , dat een
iegelyk hem op het eerlle gezicht voor niets anders erkennen zai; en de daar
yit voortkomende groene Mug is insgelyks niet anders dan eene Cicade. Indien
deze nu nog eerlt een Lantaarndraager zou worden, dan moeil 'er eene
nieuwe verandering by haar gefchieden ; hoedanig iets des te ongemeener zou
zyn, daar we weeten, dat de Indiaanfche InfeSen even zo, als die van Europa,
veranderen, 't Is wel waar , dat Mejuffrouw MEIUAN ons eene ZOdanige
Cicade vertoont, uit welker Kop van vooren eene kap of blaas, gelyk
zy dezelve noemt, even als die welke de Lantaarndraagers hebben, volgens
haare meening , zou uitgewaffen zyn ; maar, alles wel ingezien hebbende,
befpeurt men, dat zy zelve die kap niet heeft zien uitgroeien, en
alleen het bericht der Indiaanen daaromtrent gelooft. En fchoon zy ook,
even als anderen , zodanig eene Mugge tot bewys konde bybrengen, zo
Voigt 'er echter nog niet uit, dat dit te vooren eene Mugge zonder blaas
op den Kop geweeft is, maar wel, dat 'er nog andere foorten van Lantaarndraagers
zyn. In dit gevoelen worde ik nog te meer verilerkt, doordien
deze Lantaarndraager volkomen gelyk is geweeft , aan de door haar
afgebeelde groene Mug , behalve ten aanzien van de blaas ; want zou ze
nog in dien Lantaarndraager veranderen, dien zy even zo afgebeeld heeft,
als ik denzelven op myne XXVIII, en XXIX"' Tab. voorgedraagen hebbe
, dan had ze ook nog haare Vleugels en 't overige lyf, met alle deszelfs
deelen geheel moeten veranderen ; het welk my echter tot nog toe
even zo ongelooflyk voorkomt, als de tweede vervelling van het reeds met
vleugelen voorziene Oever-Aas Daar benevens kan ik niet begrypen,
hoe
" Ik hebbe alrcde te vooren aangemeikt, dat het gevlengelde Oever-Aas, hoe ongeloovelyk het
den.