r .
. • u» •
-¡i'
: ' - Y
• i':
: , . •: [ '
' Í'
lüCUSTá GKRAIAmCA.
Tkb.jzir.
Tah-JSm.
K R E K E L S DEZER LANDEN. Tah. XXI. 397
niet zekerer was. In den Duitfchen Merciirius van 't jaar 1748. LH. Stiik, i-jj^xxi.
p a g . l i j - vindt men 'er het volgende van gemeld. Dax de meefie InvMoners
mtnnt Segedin gemoizaakt zyn hun Vte te verkoopen ; dewyl dit Jcbadelyk Ongeditrie
alles cifareet, en op zmnmige piaatzen biiehoog op elkandcr Ii gl, zo dat men
in die Landjtrecken vieinig of in 't geheel geen Hooi könne Winnen, ün in het
Aaahangzel der Regensbiirgfche Hiftorifche berichten , XX'" Week , pag.
399, vindt men iiit Zevenbergen, den 20 /Ipril : 'Er zyn zecr veek en groote
Sifim van Springkhaanen uitgekmien, 20 dat men dczehien in eene onbefcbryvelyke
minigte, zo wel in de boscben , en bolle boomen, ah in de aar de en booi-bergen
Binde; en men vreefl, dat 'er hy toeneemende ivarmte mg meer zuUen volgen.
Dit laatfte bericht uit Zevenbergen fchynt evenwel de voorige met vaifche
Afbeeldingen verzelde berichten eenigerraaate te beveiligen, dewyl het van
gantfche Neilen fpreekt; waar door nochtans de Eieren verfliaan moeten worden,
die de Springkhaanen van "t voorige jaar hadden nageiaaten.; want indien
het aankomende heiren waren, konden het geen Ruropifche Springkhaanen
zyn ; aangezien dezelven in den'tyd, dat ik dit fchryve, te weeten den
I, July 1748 , iiog niet Isonnen vliegen, als zynde nu eerft met Vleugelfcheeden
voorzien. Schoon ik nu zeer begeerig zy, om deze Ilongarifche Springkhaanen
te befchouwen, zo wenfche ik echter veel meer .en wel van gantfchen
harte, dat de HEERE, die het gras laat groeien voor het Vee,en het Graan
voor de IMenfchen, die den Ooilen-wind onder den Hemel laat waaien, en
door zyne magt den Zuidewind venvekt, 00k deze Piaage genadig afwenden,
en dit ongedierte, gelyk eertyds in Egypte, door een fterken wind opneeraen,
en in Zee werpen möge ! *
Jiefcbryuing van Tweeerhie Springkhaanen 'äezer Landen,
waar van de een groemcbtige en de andere Uaauwachtige
Ondervleugels beeft.
D e Springkhaanen, op onze XXII«<: Tab. afgebeeid, zyn noch onder de TÄ
grootften, noch onder de kleinften onzer Landftreeke te rekenen; en XXII.
kon-
• In 't vervolg op Tat. XXIV. zal de guntlige Leezer deze fchndelyke en Landverdervelyke
Spcingkhaanen, door den Heer Refel afgebeeid , ojnliandig befchreeven vindetj.
KLEEMANN.
2äe Be,/ 2de S/ai. E e e