520 B E S C H R Y V I N G
hoe 1 '' • ' " i t^eint; te zweiten: en
r , ^^ '"brengen wil, des te dieper boon zy het blad . Mar
na , H 1,-'°'' i" "^f fig. ^ien wy eenigen dezeriieren in hun, e
naumrlyke grootte ; dezelven zyn bleek , blaauwachtig-groen van koleuf
een.gz.ns plat, en daarby langkwerpig rond. Na dat ze*" omtrent 8 dagen n
t blad gelegen hebben komen de jonge Rupfen uit; welken zieh in 't bes n
alleen met het bmnenfte merg des blads geneeren; doch naderhand yan e S
derfcheiden , en enkelvoudig op deze Wilgebladeren haar voedzel zoeken •
tot dat ze emdelyk in de maand July en Jugußus die grootte bereiken in
welke ik een paar op Tab. I. dezer befchryvinge afgebeeld hebbe De He ?
DE R e aumur heeftin zyn Werk, Tom. V. Man. III. tag. io8 de ZaaT
flfu ™ diergelyke Wespen insgelyks befchreeven, ra 'er eeie
A t beelding van medegedeeld ; maar doordien hy eene andere Wesn de»^
foorte tot zyn Onderzoek gebrnikt heeft, zal niemand zieh ver™
v S i l t ' ' Be f chr y v ing en Afbeelding van de ZJTO
T/JI. XII.
I.
£>e groole, ziuarte WIPP E R - W ES p , äie menigmaal uit
de Pop von een Dag-Vlinder te voorjchyn komi.
De fchadelyke, gezelhge, Oranje-^eele Rups , dewelke ik, benevens
, „ • , haare Verandenng, in't üerlle Deel, in de tweede Clasfe der Dag-
V l i n d e r s . i a i . I I I . afgebeeld, en Jag. 81. befchreeven hebbe, zou dikwerf veel-
Jjgt in nog grooter menigte op de Gewaflen voorkomen, byaldien de Wipp
e r - W e s p e n , welken ik den bynaam van Rupfen-Dooders geeeeven hebbe
dezehen met wiften op te zoeken, en met haare Eieren te beieggen Hier
door IS t my dikwyls gebeurd, dat ik myne hoop verydeld zag; wanneer ik
uit de l'op dezer Rupfe een Vlinder verwachtte, en 'er, in plaats van dien
eene groote Wipper-Wesp, ni. eens van 't Manlyk , en dan eens van \
Vrouwlyk Geflacht, uit te voorfchyn zag komen; fchoon de Pop, welke in
de t,g. afgebeeld is, geen het minfte letzel fcheene te hebben, behalve
dat haar de beweeging ontbrake. Deze foort van Wipper • We spe n is aan
die gene, weike ik hier voorens op Tab. VI. Fig. 3. en 4. afgebeeld hebbe
in den eerften opflag volkomen gelyk; maar indien men ze met oplettenheid
bcfchomvt, befpeurtmen wel haaft, dat het Achterlyf een merkelyk onderfcheiil
H O M M E L E N EN W E S P E N . Tab. 111. 521
fcheid tuffchen deze beiden maakt. De Fig. vertoont het Mannetje; TAB. XII.
aan 't zelve is zo wel het Voor- als het Achterlyf geheel zwart.en het laatfteMg. 3.
ook zeer diin. Het Wyf je, in de Bg. afgebeeld, is niet alleen dikker^^^^ ^
van Achterlyf, maar heeft ook , ter wederzyde van hetzelve, een fmallen,
helder - geelen flreep , en aan't laatfte lid een niet zeer langen Leg-Angel.
Voor 't overige is zo wel de kolenr, als de geftalte, aan beiden eveneens. De
zes Pooten zyn geelachtig-rood; de vier doorzichtige Vleugels by de inleding
geelachtig-bruin; en aan de beide bovenften ziet men, aan den buitenften
rand , een driekantig zwart vlakje, doch de twee tamclyk lange Sprieten
zyn zo dun als een hair.
T e n opzichte van het Eierleggen, gaat deze Wesp even zo te werk als de
voorige, hier boven befchreeven j en dewyl ik 'er pag. 49Ö. 4. omftandig
van gehandeld hebbe, zal ik hei hier niet herhaalen. Alleenlyk moete ik nog
zeggen, dat de Wesp zieh zeer wel weet te bedienen van den rechten tyd en
gelegenheid, cm haare Eieren te leggen. Zy valt gemeenlyk op de Rups,
juiO; ten tyde, als deze haare voorige geftalte verlaaten, en in eene Pop veranderen
wil; wanneer zy zo zwak en afgemat is , dat ze haaren Vyand door
eene fnelle beweeging niet afweeren, noch hem op eenige andere manier ontwyken
kan; of zy brengt haare liieren in eene Pop, die, wegens het onlangs
afleggen van de Riipfenhuid, nog zeer teder en week is. Zy legt altoos maar
¿¿n enkel Ei in zodanig eene Pop; en als het gebeurt, dat 'er twee Maden
in gevonden v/orden, zullen dezelven haaren oorfprong ook van tweeerleie
Wespen hebben,- waarvan de eene niet lang na de andere de Pop aangeftoken
heeft. Dan dit gebeurt zelden, en zo zeldzaam is 't ook dat die beide
Maden haaren vollen wasdom bereiken: want zo al de eene het voedzel aan
de andere niet onttrekt, pakken zy toch menigmaal elkander aan; te meer
indien ze niet van eenerleie foort zyn; waar by dan altoos de zwakfte te kort
fehlet, en de fterkfte het veld behoudt.
De groote, geel en groen vercierde Bafterd-Rups des Ehenbooms;
henevens haart verandering in eene B L A D - W E s p.
5. I.
Deze fehoone Bafterd-Rups is my niet alleen voorlang bekend geweeft;TAB.XIII,
maar ik hebbe dezelve ook reets ettelyke reizen tot eene koftgangfter
V v v 3 ge