¥
570
T.K. IX.
ca X.
B E S C Ii R Y V I N G n i t
§• 3-
J^i. I.
Vermits ik boven gezegd hebbe, dat de reuk van verrottend of ilinkend
VIeefch de Bermet-Vlieg tot zieh lokt, zo volgt daar uit,dat zy, myns oordeels,
ock dat Zintuig moet hebben; ichoon anderen van gevoelen zyn, dat
het zelve den Infeilen ontbreekt. Onze Befmei;-Vlieg laat zulks daarenboven
nog op eene andere wyze duidelyk blyken. Men vindt in verlcheiden
l'lanthoven zeker Afrikaanfch Gewas, het welk voor al aan de Kaap de Goede
Hoop van Natuure groeit, en gemeenlyk den naam draagt van Frilillarla
Crajfa. Deze Plant bezit , behalve haare zeldzaame gedaante , ook
nog die byzonderheid , dat ze een zeer walgelyken reuk van zieh geeft;
die zo volkomen met den reuk van verrottend VIeefch overeenkomt, dat
iemand, dien men dit Gewas laat ruiken , zonder dat hy 't zie , hetzelve
altoos by ftinkende dingen vergelyken zal. In dezen tyd zyn 'er den Liefhebberen
der Planten drieerleie foorten van bekend ; waar oader een derzelven,
uit hoofde van haare grootte , Major genoemd wordt; die wel voornaamlyk
dezen reuk heeft , en welke ik op de IX"' Tab. afgebeeld hebbe;
in Hoope, dat deze Afbeelding niet alleen mynWerkten cieraad verilrek'
ken , maar ook den Liefhebberen, welken deze Plant nog nooit gezien hebben
, niet ongevallig zyn zal. Daar benevens paft dit Gewas hier des te meer;
om dat de Aas-Vl ieg deszelfs Bloem, zo dra zy zieh opent, niet alleen veelvuldig
bezoekt, maar ook met haare Eieren belegt, als in de i F i g . dezer
Tab. te zien is; alwaar ik, op de Bloem der Fiitillaria, de Vlieg, mitsgaders
hier en daar uit haare Eieren voortkomende Maden , onder 't oog gebragt
h«bbe. Nu valt de vraag, wat mag eigenlyk deze Vlieg beweegen, om haare
Eieren op die Bloem te leggen ? immers niets anders dan de Reuk. Want
zullen haare Jongen voortkomen , zo moeten ze verrottend of bedervend
VIeefch hebben; het welk de Vlieg alleen door middel van den Keuk opfpoort:
en kon zy het op eene andere wyze ontdekken, zy zou haar Krooft
aan de Bloem van dit Gewas niet vertrouwen; welke met de zelfllandigheid
van verdorven VIeefch niets gemeen heeft, dan alleen de Reuk; waarom ook
de Jongen, na dat ze uitgekomen zyn, op deze Bloem niet volwaflen können
worden, maar by gebrek van voedzel moeten fterven.
§. 4.
Doch dit verder daar laatende, zullen wy thans onze Befmet- of Aas-Vlieg
z e l v e , benevens haaie Eigenfehappen, eens wat nader befcbouwen. Om dezelveB
V L I E G E N EN ¡\IUGGEiS-. Tab. IX. en X
571
.elven te leeren kennen nam ik een gemeen Glas, vulde hetzelve met eenige Tab iv:
bevochtigde aarde, en deed 'er een flukje verfch VIeefch in ; waarna ik het- e.fx
zelve, op den 8«» Mai, open , in 't venrter zette. Den volgenden dag za?
Ik er al eene groote Aas-Vlieg in , die het VIeefch alrede fchichts en
en hoopswyze met haare Eieren belegd had, gelyk ze in de 2 de ¡.-j „e^en
worden. Derzelver koleur is geelachtig-wit, en hunne geilalte langkwerpig. Fig. 2.
Op dien eigenften dag kwamen de jonge Maden al uit de Eieren te voorichyn,
en zommigen derzelven, waarop ikm 't byzonder het oog had , !;aven
my duidelyk te kennen dat zulks omtrent een nur na 't leggtn reets Selchledde.
Den daar op volgenden morgen, den iodenH„i,hadd?n die Maden
de gedaante van de 3 - Fig., en den ri. vond ik ze , ni« zonder vervvon- f'i- 3-
dering Over haaren inellen wasdom, ter grootte van die der Fig. en ten / » z
zesden dage haares Ouderdoms, of den i+. ^iai, hadden de meeften°de g roof ''
te van de /e waren bygevolg, binnen twee dagen .driemaal g r o o - 5 .
ter geworden ; en hadden het VIeefch toen al zo verre oplepeuzeld, da? ik
' n r l r r™ " VIeefch tot onderhoud moeft ¡.eeven.
De 6<" hg. van Tab X. vertoontons dezeMaden in die grootte, welke T.,B. X.
zy op den 7 " « en 8»=. dag van haaren ouderdom hadden, en op den
dag, Ofden 17 ilia;, bezaten de meeften de gedaante van de zo f , > 7
dat ze binnen negen dagen haaren volkomen wasdom bereikten. Doch fchoon
zy dagelyks, en genoegzaam by 't uur, in grootte toenamen .veranderden zy
echter geenzms ,n geftalte en koleur, ook kon ik niet befpeuren, dat ze.g/-
duurende haaren wasdom, de huid afgelegd hadden. ^
5.
Byaldien wy nu zulk eene Made wat nader befchouwen , ro geeft zy ons
het volgende op te merken. Schoon haar fpitze deel naar geen kop ge yke,
« het nochtans dat gedeelte, waar door zy haar voedzel tot zieh trekt ; en
terwyl dit gefthiedt, beweegt zieh de zwarte ftreep, die in 't fpitze ded te
befpeuren is, geduurig heen en weder, of van vooren naar achteren, en van
achteren naar vooren. In 't midden van 't lyf ziet men, door de gedach ig
Witte huid heen, eene groote roodachtig-bruine vlak, welke de Maag aal
fc^'^etildi ''v" ' de Made nilt m t
ipyze gevuld is. Van den Kop af , neemt de Made allengskens in dikte toe-
S T . rinLn'rfT..?^' lyf eene Kegelvormige geitalte erlngt, Het beiaa
f. of leden; van welken het achterfte, oflaatfte lid, het grootfte
IS , dat zieh aan t emde zo plat vertoont, als of 'er een ftuk dwars afgefnee!
tt^r S l i . befchouwing doet ons zien, dat hftzelve
f i e t vlakke verhoogingen heeft, welken de Made beftendig in beweeging
houdt,