57 2 B E S C H R Y V I N G
Tis. X. houdt, nu enger te zamen trekt, en dan verder uitbreidt. Op de beide bsvenften
ziet men een paar roode vlakjes, en van daar af loopt 'er, door 'c
midden van't lyf, tot byna aan de helft, een bruinachtige ftreep , welkeniets
anders is dan de Endeldarm, die, even als de Maag, door de Maden-huid
feheitiert. Voor dat we van deze platte vlakte affcheiden, moete ik nog aanmerken,
dat dezelve, aan haaren buitenrand, mec wrattenvormige fpitsjes
bezet is.
Toen myne Maden dezen haaren volkomen Wasdom, waarin wy ze thans
befchouwd hebben , bereikt hadden, verlooren zy den eetlüil. Hier op ontlaftten
zy zieh ten eenemaal van haare vuiligheid ; in diervoege dat men de
Maag, benevens den Endeldarm, naauwlyks meer zien konde. Vervolgens
krompen zy wat korter te zamen, en kroopen in de aarde; wanneer zy de ge-
Fi's. daante hadden van de Fig. Voorts veranderden zy meerendeels,zonder
haare voorige huid aF te leggen , in eene Pop; die de gedaante van een eivormig
Tonnetje had. Om hier van wel verzekerd te zyn, en te zien of deze
Maden, gelyk andere Vliegen-Maden, die ook niet vervelden, of ten minften,
by haare verandering in eene Pop, den Madenbalg niet afleiden, zo
bewaarde ik eenigen derzelven in een fchoon en zuiver Glas: maar zy veranderden
, even zo als de overigen , in haare eigen huid , want ik vond , na
deze verandering, niets het geringfte in 't glaasje; *t welk ons toont, dat de
Madenhuid een hard overtrekzel wordt; in 't welk de rechte Pop tot haaren
behoorlyken wasdom geraakt. In 't begin is deze Poppenhuid of Hulze nog
wit en week; doch ze neemt naderhand, van nur tot uur, toe in hardheid;
en de koleur wordt tefFens allengskens donkerer. Dezelve is eerft helder rood,
maar eindelyk donker bruin-rood, en blinkend; doch de tedere dwarsilreepj
e s , die 'er zo veel in getal zyn, als de Made te vooren leden had,vindt men
eenigzins dof zwart-graauw. Dewyl de huid voor 't overige zeer ilyf enhard
is, zo kan men aan de Pop geene beweeging befpeuren; en in de p ziet
•f'fi'- 9- men een paar dezer Poppen, zo als zy zieh uitwendig v.ertoonen, afgebeeld,
§• 7.
Deze Poppen bleeven negen of tien dagen liggen, en op den 30 Mai
kwamen 'er reets verfcheiden Vliegen uit te voorfchyn. Zy hadden in 't
eerfl nog kleine en bekrompen Vleugels; maar dezelve verkreegen, binnen
een half uur, hunne behoorlyke grootte en ftevigheid. En toen zag men,
¿at deze jonggebooren Viiegen zo volkomen gelyk waren aan die Vleefeh-
Vlie-
VLIEGEN EN MUGGEN. Tab. X. 573
Vliegen, welken het in 't Glas liggende Vleefch aanvangklyk met haare Eieren be- T/b. x.
legd hadden, als de eene druppel waters den anderen. Van dien tyd af kwamen
'er, in myn nu toegedekt Glas, al meer en meer Vliegen uit de Poppen;
en haare menigte groeide dermaate aan , dat 'er het Glas zwart van
wierd. Wanneer wy op dit alles de dagen teilen, binnen welken onze Vlieg
zieh in drieerleie geilalten vertoont,- en dus haare volle verandering ten einde
brengt; zo zullen wy bevinden , dat zy 'er ongeveer drie weeken toe nooaig
heeft. Dewyl 'er nu van zodanig eene Vlieg,in den Zomer,van 't Voorjaar
af tot in den llerfft, verfcheiden, en ten minilen drie voorteelingen können
gerekend worden, zullen wy eens vooronderilellen, dat ze altyd 30 Eieren
legt, fchoon zy 'er meer by zieh draage en telkens afgeeve. Laat ons
im wyders rekenen, dat 'er onder deeze 30 Eieren 15 zyn , daar Wyfjes uit
yoortkomen, al is 't een uitgemaakt ftuk, dat 'er van alle Schepzelen, van
jaar tot jaar, meer Wyfjes dan Mannetjes gebooren worden. Deze rekening
in agt neemende, bemerkt men, dat 'er van paar Vliegen , in öen jaar,
444480 anderen können voortkomen. Hoe groot is nu niet het aantal der verfcheiden
foorten van Vliegen, welken ettelyke reizen in een jaar paaren , en
hoe verbaazend moet gevolglyk niet de menigte zyn, die 'er uit ontftaat.? Gewis
eene onnagaanbaare menigte; waar door de Menfchen zelven niet zouden
können leeven; ingevalle niet veele andere Schepzelen hun voedzei vonden
aan de Vliegen, en dezelven dus grootendeels verminderden.
§. 8.
Wanneer zulk een Brommer of Vleefch • Vlieg in haare harde Poppenhuid
volwaflen is, en dezelve haar gevolglyk te naauw wordt ,zo weet zy die,door
verfcheiden beweegingen van haaren Kop, en inzonderheid door de uitrekking
van denzelven, aan 't eene einde open te maaken. Dit zou haar echter
zeer bezwaarlyk vallen, indien de Hulze ter piaatze , daar de Kop van de
Vlieg ligt, niet zodanig gefteld wäre, dat 'er een napjesvormig deel van los
gmge; dit dan ter zyde gewerkt hebbende, verfchynt ze in de gedaante van
de lO-" en 11''= J'ig.; waar van de eerfte een Wyije , en de tweede een
Mannetjeverbeeldt. HetWyfje, dat met uitgebreide VIeugelen afgemaald™
IS, laat ons uit dien hoofde het Achterlyf zien ; welks byzondere dikte tevens
het voornaame Kenteken der Wyfjes is: zynde hetWyf j e voorts ten opzichte
der koleure en der overige geftalte volkomen gelyk aan 't Mannetje.
De koleur van 't Achterlyf onderfcheidt deze foort van Vliegen van alle ander
e n ; doordien hetzelve op zyne bovenviakte eene helderblaauwe vlak heeft,
welke niet zonder glans is; nevens dit kenmerk is het helder en donker afchgraauw;
en met twee grove zwarte dwarsftreepen doortoogen. Aan andere
foorten is dit Achterlyf over 't geheel lazuur-blaauw; en dikwyls zien wy 'er
ade Z)«/2de Dd d d ook