•üSo VOORBERICfIT roT de BESCHRYVÍNG der
t.« IV. vervolging zyner vyanden ontgaaii könne. De koleur van dezen
Springkhaan is meestal groen; maar dat 'er ook van andere koleuren
können '¿yn, blykt aan het bovengemelde. De gantfcheondervlakte
van 't lyf is daarentegen, benevens de zes poeten en de bek, geelachtig
bruin. Ook blykc uit deze figuur, dat 'erdoordebovenlchenkels
der iange fpringpooten, eenige tedere , roozenkleurige ftreepeu
getoogen zyn; hoedanigen men aan 't fpitstoeloopende deel van den
kop insgelyks- gewaar wordt. Het boven de oogen vooriiitllaande ziii-
•gervormig dee], heeft ter wederzyde die zelfde koieur.
22.
Fig. 11. Onze ade f-g, vertoont een Springkhaan van dit flach, die nogeen
cierlyker aanzien heeft, dan de voorige. Hy is vliegend afgebeeld;
doch, op dat niemand denken möge, dat ik deze Figuur flechts naar
myne verbeelding gemaakt hebbe , nademaal deze Dieren onmogelyk
by ons können vliegen; zo moete ik, ter wederlegginge van die gedachten
zeggen, datik, om de vleugels uitgebreid te zien, het In-
Teit zo lang in 't water geweekt hebbe, tot dat dezelven zieh uit elkander
Heten wikkelen. Wy zien dan in deze afbeelding dat de ondervleugels
van onzen Springkhaan geelachtig, doorzichtig, metvee-
]e tedere aderen doortoogen , an gelyk een Waaier gevouwen zyn.
Door ieder bovenvleugel loopen twee fchoone roozenkoleurigeaderen;
door 't midden van het Halsfchild , of de Monnikskap , is eene linie
van dezelfde koleur, die tot aan de oogen reikt, getrokken; ter wederzyde
ziet men een breeden roozenverwigen ilreep , die naar de
oogen toe fpits toeloopt; en nevens dezen is 'er een nog tederer.
De zes pooten van deze Fig. vallen, meer dan de eerften , in 't
roozenverwige ; en even zo zyn ook de fpringpooten, fchoon hier
groen, insgelyks met meer roozenroode ftreepen doortoogen. Ook
is de bovenvlakte van 't achterlyf hier groener, dan aan den voorigen;
en de ondexile is niet zo geel • bruin.