52 + B E S C H R Y V I N G DER
TAB.xm.geeI, gelyk ons in de 4<i' Fig. diiidelyk voorgefteld wordt. Na de infpin-
Fig. 4. ning van deze beiden, verwachte ik 00k het zelfde van alle de overigen;
maar ik vond my in myne verwachting bedroogen; want zy maakten geen
Spinzel, en ik moefl eindelyk zien, dat ze bedorven, doordien de Medelieters
haar van 't leven beroofd hadden. Deze Mede- Eeters waren lomera
Maden, van eene andere en kleiner foort van Wespen, oorfprongkelyk van
eene Sluip- of Wipper-Wespe; die, gelyk we meerraaals gezegd liebben,
haare Eieren aan allerhande Rupfen weeten te leggen. Dienvolgens behidd
ik alleen de twee gemelden, welken zieh ingeiponnen hadden; en dewyl il¡
haar des te zorgvuldiger bewaarde, op hoop van ze te behouden,en te zien
iiiikomen; zo begon ik 'er rcets voor beducht te worden , toen ik het jaar
ten einde zag loopen , en myn Rupfen-Spinzel nog onveranderd liggen
bleef. Schoon ik nu, door eene naauwkeuriger befchouwing , wel verzekerd
Wierde, dat ze nog niet bedorven waren , en derhalve kon vermoeden, dat
ze eeril in den aanüaanden Zomer haare wooning, in eene andere Geflalte,
zotiden verlaaten; bigon ik nochtans, in de maand Jprilvm het volgende
Voorjaar, zo nieuwsgierig te worden , dat ik één dezer beide Spinzelen opende.
Doch in llede van eene Pop, die ik 'er in dacht te vinden, was "er de
Kups nog leevend in; hoewel ze veel in de groote verlooren hadde, en gelieel
te zamen gekronkeld läge. Ik floot deze opening wel zorgvuldig weder
t o e ; maar die voorzichtighcid baatte my niets; en myne nieuwsgierigheid
wierd met den dood der Rupfe betaald. Ofnudelucht, door de opening
van 't Spinzel een vryen toegang verkreegen hebbende, corzaak van dit bederf
wäre, dan of zulks uit iets anders ontilaan zy, kan ik niet zeggen. iMyne
Rups was en bleef verlooren; en doordien ik voorheenen zo ongelukkig
geweeft was, van dit Infea altoos, voor de verandering , teverliezen; zo
vreesde ik ook tegenwoordig, dat het my met deze laatfte op diergtlyk eene
wyze vergaan zoude. Vermits ik ze nu werklyk reets doorgefchreeven had,
cpende ik ook haar Spinzel , op den Eerften Mai; maar ik zag 'er, tot myn
grootfte vergepoegen , eene Pop in liggen. De hoop , die by deze ontdekking
op nieuw in my opwakkerde , dat ik mogelyk voor ditmaal de
volkomen verandering van dit Infeft gewaar zou worden, iiet my niet toe,
om iets met deze Pop te onderneemen, ja zelfs niet om ze naauwkeuriger te
befchouwen; uit vreezedatik, wanneer ook deze verloren ging, mogelyk
lang zou moeten wachten, eer ik dit Infeö weder kreege Ik (loot derhalve
de gemeide opening zeer voorzichtig weder toe, en liet de Pop, in afwach.
ting van de daar in verborgen zittende Wespe , ftilletjes liggen. Dit nu is
de oorzaak, dat ik de Pop zelve op Tab. XII[. niet afgebeeld hebbe können
yertoonen : want a's ik ze zo lang in de open lucht had laaten liggen, tot dat
üt ze afgemaald had, zon misfchien de tedere -huid, waar mede zy overtoogen
was, te droog geworden,en de Wesp niet in ftaat geweeft zyn, om 'er door
heen te breeken.
H G M M E L E N EN W E S P EN. Tab. XWl. S^S
4-
Myne voorzichtigheid had ook voor ditmaal een gewenfcht gevolg , en de Ta3.XIH.
Wesp,waarop ik zo menigmaal te vergeefsch gehoopt had, verfcheen eindelyk
den 28"" Mai. Ik had ze zodra niet ontdekt, of maakte my vaardig om
haar af te beeiden. Het was een Wyf je; en de 5*"= Fig. vertoont ons dezei- 's- 5.
ve in haare volkomen geflalte. Haar Kop is tamelyk groot , meer plat dan
rond, ofverwulfd, en roodachtig-geel van koleur; welke koleur echter, naar
den bek toe, in 't geele valt. Hy is met twee vry groote, blinkende, ovaa!
ronde, zwarte oogen voorzien; die meer voor-,dan zydwaarts ftaan; entusfchen
dezen hebben de beide eenigzins lange Sprieten haare inleding; dezelven
zyn Oranje - g e e l , en eindigen met een kolfje. Het naar ohderen ilaande
Tanggebit is redelyk groot, ook zyn de beide harde deelen , die 't zelve uitmaaken,
tamelyk langen naar elkander toegekromd; ze hebben voorts eene
zwarte koleur , en geeven den Kop eene veel grooter geftalte. Het Borftftuk
of Voorlyf dezer Wespe is bruin-rood; en draagt op zyne bovenvlakte
, in 't midden , verfcheiden verdiepingen en blinkende hoogzels. Daar
onder hebben de zes lange Pooten hunne inleding , welken van dezelfde
koleur zyn. De VIeugels, die achter aan het Borflftuk hunne inleding
hebben , zyn doorzichtig en geelachtig - bruin ; de beide bovenften qvertreiien
de onderllen zeer veel in grootte , en vallen aan den buitenrand
in het donkere. Het Achterlyf is gantfch dik; deszelfs grootfte deel,
naar achteren toe, heeft eene zwavel - geele grondverwe, en is met ettelyke
zwarte dwarsftreepen doortoogen ; waar tegen het van vooren uit eenige
gantfch zwarte Leden beftaat. Deze dikte van 't Achterlyf geeft ons in den
eerilen opflag reets te kennen, dat onze Wesp een Wyfje is; waar van ook
vervolgens de Leg - A n g e l , dien men aan 't laatfte lid befpeurt, tot een nog
zekerer bewys verftrekt. Wy zien denzelven in de 6''« Ftg. in zodanig eene Fig. i.
grootte, als ik hem door behulp van een Vergrootglas afgebeeld hebbe. Hy
is eenigzins anders van geftalte, dan die van de Bladwespe, welken ik op Tab.
XI. Hg. 2. afgebeeld hebbe, en ook op verre na zo groot niet; fchoon anders
beide de Wespen nagenoeg met elkander overeenkomen; behalve dat de tegenwoordige
niet met zo veele hairen bezet is , en bygevolg eene gladder
gedaante heeft. Nademaal nu de andere Wesp zieh van haaren Leg-Angel
ter openzaaginge der bladeren, waarin zy haare Eieren wil leggen, bedient,
gelyk ik zelve gezien hebbe, zo is zulks van de tegenwoordige insgelyks te
vermoeden : want dit werktuig is even zo gefteld, dat het veeleer by eene
Zaag, dan by een Angel, vergeleeken möge worden. In onbefchroomdheid
geeft ook deze Rups aan de andere niets toe; want zo min als die zieh veröle
Dcil ade Sink. X X X ro e r t ,
• 't-Hläi,
Í. •: