
Heeren hen in het eerst voor vledermuizen aan*
Na dat wij de jagers in hunne boot gezet hadden,
keerden wij alle naar het fchip, dat wij ten zeven
uuren in den morgen bereikten, niet weinig vermoeid
van onzen togt. Hier hoorde ik dat onze
vrienden de inboorlingen in den nacht in hunne
wooning waren terug gekeerd, waarfchijnlijk
voorziende dat ’er regen op handen was, die ook
deezen geheelen dag aanhield,
Den vijftienden, wanneer het weder opgeklaard
en fchoon geworden was, vertrok ik ,’s morgens
met twee floepen om de Noord—West zijde van
de baai verder opteneemen, verzeld van de twee
Heeren f o r s t e r en verfcheiden van de officieren
, welke ik in de eene floep naar den Gan%en->.
inham zond, daar wij voorneemens waren den
nacht door te brengen, terwijl ik met de andere
floep de havenen en eilanden, die op mijnen weg
lagen, gong onderzoeken ( 6 ) . Ik fchoot omtrent
een twintig fluks wilde vogelen en vong genoeg
visch voor ons gancsch gezelfchap. Een
weinig voor den donker onze beflemde plaats bereikende
, vond ik dat alle de Heeren aan het fchie-
ten van eenden waren.. Zij kwamen egter dra terug,
niet met wild overlaaden. De koks hadden
nu hun werk verrigt, waartoe weinig konst ver-
eisch't wierd, en na een hartig maal van hetgeen
de dag had opgeleverd, legden wij ons neder ter
ruste; maar droegen zorg des anderen daags 5s mor*
l . < ■ .geus:
gens vroeg op te ftaan, om nog eens eene kans
op de eenden te waagen, voor wij den inham verlieten.
Wij maakten ons dan, met het krieken van den
dageraat, tot den aanval gereed. Degeene, die
de plaats te vooren opgenoomen hadden, plaat-
ften zig gevoeglijk, terwijl ik met nog een in de
floep bleef en naar het diepst van den inham roeide
, om het wild op te jaagen, dat wij zoo wel
deeden dat wij, uit verfcheiden honderden eenden,
maar een voor ons behielden en alle de overige
naar degeene, die heneden geplaatst waren ,
toe joegen. Daarop gong ik in het diepst van den
inham aan land en liep dwars over de fmalle landengte
, waardoor hij van de zee gefcheiden is', of
liever van eenen anderen inham, die omtrent eene
Engelfche mijl uit zee in loopt en voor de Noorden
winden open legt. Hij had egter al het voor-
koomen van eene goede haven en veilige ankerplaats.
Boven in dien inham is een fraai zandig
flrand, daar ik een ontzagchelijk getal bosch-
hoenderen vond, van welke ik tien koppels mede
bragt, die mij beloonden voor de moeite van
de land-engte over te gaan door de natte bos-
fchen, tot aan mijn middel in het water. Om- __
trent negen uuren kwamen wij alle bij een, wam*
neer wij zagen, hoe ieder gedaagd was, dat geen-
zints aan onze verwagting voldeed. Het is waar,
de morgen was zeer, ongünftig óm uit fchieten te
H 4 m m * '