
 
		en naderde  tot  binnen  eene  fnaphaan - fchoot  van  
 het  fchip,  Daar waren  zeven  o f agc menfchen in.  
 Zij bleevén  enigen  tijd  naar  ons  ftaaren  en  keer?  
 .den  toen  terug;  alle  vriendfchap - tekenen,  wel-  
 fce wij  dóen  konden$  konden  hen  niet  overhaalen  
 om  nader  te  koomen.  Na  het  middagmaal  nam  
 ik  twee  floepen  en  gong  naar  hen  zoeken  in  den  
 inham,  daar  zij  eerst  gezien waren,  van  verfchei?  
 den van  de  officieren  en de Heeren verzeld.  Wij  
 vonden  de kano  (ten  minden eene  kano)  op  den  
 wal  gehaald,  bij  twee  kleine  hutten,  daar  ver-  
 fcheiden  vüur-plaatfen  waren,  enige  visch-net?  
 ten ,  enige  visch,  die  op  ftrand  lag,  en  enige  in  
 de  kano  ( 2 )  ;  maar  wij  zagen  geene menfchen;  
 zij  waren  waarfchijnlijk  in  de  bosfchen  gegaan.  
 Na  ons eenen  korten  tijd  aldaar  opgehouden,  en  
 enige  legpenningen,  fpiegeltjens,  glazen - kom-  
 Jen  enz.  aldaar  nedergelegd  te  hebben,  gongen  
 wij weder  in  de  floep  en  roeiden  naar het diepst  
 van  den  inham,  daar  wij  niets  aanmerkenswaer-  
 digs  vonden.  Bij  onze  terugkomst  gongen  wij  
 weder  op  dezelfde  plaats  aan  wal,  maar  zagen  
 nog  geen  volk.  Zij  konden  egter  niet  verre  af  
 zijn,  alzoó  wij  den  rook van vuur rooken,  fchoon  
 \vij  het  niet  zagen.  Maar  ik  wilde  niet  verder  
 -zoeken,  of hen  dwingen  tot  eene  onderhandeling,  
 die zij  fcheenen  te willen  vermijden,  alzoo ik wel  
 wist  dat  de  weg,  om  daar  toe  te  koomen,  was  
 den  tijd  en  de  plaats  aan  hun  overtelaaten.  Het 
 fcheen 
 fcheen niet dat ’er iets van  hetgeen  ik aldaar gelaa-  
 ten had aangeraakt was;  ik  legde  ’er egter nu  eene  
 bijl  bij  en keerde regens  den  avond naar  boord. 
 Den negen en  twintigften regende  het met buien  
 tot  in  den  agtermiddag,  wanneer enige 1 officieren  
 langs  de baai  op wandelden,  terwijl  de Heer fo k s 
 t e r   en zijn  gezelfchap  aan  het  zoeken  van  planten  
 waren.  Beiden  gezelfchappen  keerden  in den  
 avond  terug,  zonder  iets aanmerkenswaerdigs  ontmoet  
 te hebben,  en  de  twee volgende dagen  moeiten  
 wij  alle  aan  boord  blijven  om  het regenachtig  
 en  ftormend  weder. 
 Den  eerften  April.gong  ik ,  in  den  agtermiddag, 
   vérzeld  van  verfcheiden  vatt  onze  Heeren,  
 zien  o f ’er ook  van  de  dingen,  die  ik  voor de In-  
 diaanen  nedergelegd  had,  iets  weggenoomen ware. 
   Wij  vonden alles nog inde  kano  en  het  fcheen  
 dat  ’er  zedert  niemand  geweest  was.  Na  enige  
 vogelen  gefchoten  te  hebben,  waar  onder  een  
 eend met  blaauw - graauvve  vederen  en  eenen  zag-  
 ■ ten  fnavel.,  .keerden  wij  in  den  avond  naar  het  
 ichip  terug. 
 Des  anderen  daags,  toen  het  een  aangenaamo  
 morgen  was;  voeren  de  luitenants  c l e r k e   en  
 EOGECüMBE  en  de  twee Heeren  fo r s  t e r   in  
 eeie floep  de  baai op,  om  naar de voortbrengzelen  
 der natuur  te  zoeken  en  ik ,  luitenant  p ic k e r s -  
 ó il l   en  de. Heer  hodges ,  gongen-de  noordwest  
 zijde  van  de  baai  bezien.  Onder weg deed<? 
 n