
 
		van  eene  aanmerklijke  lengte  in  de  (trekking  vaö  
 N. W,  en  Z.  O.  Het  ijs  was  zoo  digt  in  malkander, 
   dat  het  fchip  ’er-  naaüwlijks  door kon.  De  
 Hukken  waren  plat,  van  vier  tot  zes  of  agt  duimen  
 dik  en  fcheenen  van  dat  (lag van  ijs  te  zijn ,  
 dat  gemeenlijk  in  baaien  of  rivieren  gevormd  
 Wordt.  Andere  Waren  weer verfchillende,  en  de  
 Hukken  vormden  verfcheiden  takken  als  honigraa-  
 ten,  juist  als  koraal - rotfen  en  vertoonden  zulk  
 Cene  verfeheidenheid  van  figuuren  dat  men  het  
 naaüwlijks kan begrijpen. 
 Wij  gisten  dat  dit  ijs  van  het  groot veld,  dat  
 Wij  laatst  verlaaten  hadden,  ware  afgebrooken;  
 ik  had  beflooten  ten  Zuiden van ,  o f agtér dat  veld  
 te  zeilen,  zoo  het mogelijk ware,  om  vast  te  wee-  
 ten  of het  al  of  niet  aan enig land vast ware,  gelijk  
 men  gegist  hadi  Met  dit  inzigt  hield  ik  het  
 westwaarts,  met  eene  labber koelte  uit  het Z.  en  
 Z. Z. W.  en  kort na  zes  uuren  ’s avonds zagen  wij  
 enige  pinguins,  dat  ons  deed  peilen;  maar  wij  
 Vonden  geen’  grond met  honderd  en  vijftig vademen  
 (9 ) . 
 Des  morgens  van  den  zeven  en  twintigften  zagen  
 wij meer los  ijs,  maar niet  veele eilanden,  eri  
 die,  welke wij  zagen,  waren  Hechts  klein.  Den  
 dag flil  en  aangenaam  en  de  zee vlak  zijnde,  heiden  
 wij  eene  (loep  uit,  uit  welke  de  Heer  f o r -  
 ster  een  pinguin  en  enige  onweers«vogelen  
 fchoot.  Deeze  pinguins  verfchillen  niet  van  die, 
 welke men  in  andere  deelen  van  de waereld  ziet,  
 uitgezonderd  in  enige  kleine  bijzonderheden,  die  
 natuurkundigen  alleen  kunnen  onderfcheiden.  
 Sommige  van  de  onweêrs-vogelen  waren van  de  
 blaauwe  foort,  maar  verfchilden  van  de  bovengenoemde  
 daarin  dat  zij  geenen  breeden  fnavel  hadden, 
   en  de  tippen  van  hunne  ftaert-vederen waren  
 wit,  in  plaats van  donker  blaauw.  Doch  of  
 dit Hechts  het onderfcheid  tusfchen  het mannetjen  
 en  het  wijfjen  ware  was  eene  zaak,  waarin  het  
 onze  natuurkundigen  niet  eens  waren.  Wij  waren  
 nu  op  de  Zuider  Breedte  van  58°  19'  en  op  
 de  Ooster Lengte  van  24°  39'  en  namen  de gelegenheid  
 van  de  ftilte  waar om  te peilen;  maar wij  
 Vonden  geen  grond  niet  eene  lijn  van  twee  honderd  
 en  twintig  vademen.  Het  bleef  (lil  tot des  
 avonds  ten  zes  uuren,  wanneer  ’er  een  ligt  koel-  
 tjen  uit  het  Oosten  op  kwam,  dat naderhand  tot  
 eene  frisfe  koelte aangroeide, 
 In den  morgen  van  den agt en  twintigften  deed  
 ik  fein  aan  de  Avontuur  om  zig  vier  Engelfche  
 mijlen  van  mij  aan  ftuurboord  te  verwijderen  en  
 op  deeze wijze  bleeven  wij W.  Z. W.  aan  houden  
 tot des agtermiddags  ten  vier uuren,  wanneer  het  
 dampig  weder,  met  fneeuw-buien  verzeld,  het  
 voor  ons noodzaaklijk  maakte  digter  bij  elkande-  
 ren  te  koomen.  Kort  daarna  reefden  wij  onze  
 top-zeilen,  zijnde  aan  alle  kanten  van  ijs-eilanden  
 omringd.  In  den  mprgen  van  den  negen  en  
 (  twin