Wij gaven onze nadering te kennen dooi* hun tóé-
tefoepen, rtiaar Zij antwoordden ons niet en kwa*
itnen ons, als naar gewoonte, op den kant niet te
gemoet. Weldra zagen wij de reden; want wij
vonden hen in hünne wooningen alle gekleed of
bezig om zig te kleeden in hünne allerbeste klee-
deren, met hun haif gekerad en gezalfd * op de
kruin van hunne hoofden opgebonden en met wit-*
te vederen beftooken. Sommige droegen eene
Vlegt van vederen om hunne hoofden, en alle
hadden bosfen witte vederen in hunne ooren ge-
ftöoken: dus gekleed en alle overeind ft aan de*
ontvongen zij ons met groote beleefdheid. Ik
bood het hoofd van het gezin het kleed aan dat ik
voor hem had laaten maaken* dat hem zoo wel
fdheen te behaagen dat hij zijn Pattapattou uit
zijnen gordel nam en mij gaf. Na een kort verblijf
namen wij affcheid en het overige van den
dag bedeed hebbende aan het verder opneemen
van de baai, keerden wij met den avond naar
boord terug ( 3 ) .
Naardien ’er de twee volgende dagen zeer
zwaare regen viel, wierd ’er geen werk gedaan;
maar de dag van den twaalfden was helder en ftil
en gaf ons eene bekwaame gelegenheid om onze
zeilen en linnen te droogen, twee dingen, die
zeer nodig waren, alzoo wij geen goed weder genoeg
daartoe gehad hadden zedert wij in deeze
baai gekoomen waren. De Heer t o r s t e r én
Zijn gézélfchap nam deezen dag ook waar ont planten
te .zoeken.
Omtrent tiert uufën kreegën Wij eén bezoek
van het gezin inboorlingen. Ziende dat zij het
fchip met groote omzigtigheid naderden, voer ik
hun te gemoet in eene floep, die ik verliet toen
ik bij hen gekoomen Was, en ik flapte in hunne
kano over. Egter kon ik hen niet overhaaien om
tegens het fchip te koomén liggen, en was eindelijk
genoodzaakt hen hunnen eigen zin te laaten
volgen. Eindelijk gongen zij aan land in eene
kleine kreek digt bij ons en kwamen daarna en
gongen op het flrand neder zitten regt over het
fchip, digt genoeg om met ons te fpreeken. Ik
liet den doedelzak fpeelen en den trommel met het
fluitjen gaan. Op den doedelzak en het fluitjen
floegen zij geen acht, maar de trommel wekte
enigzints hünne-aandacht; niets kon hen egter be-
weegen aan boord te koomert; maar zij traden
met veel gemeenzaamheid in gefprek (waarvan
weinig verflaan wierd) met de officieren en ma-
troozen, die tot hen kwamen, en zij betoonden
Tommigen meer achting dan anderen en die hadden
wij reden te gelooven dat zij voor Vroüwen
aanzagen. Eenen man in het bijzonder betoonde
de jonge vrouw eene buitengewoone genegenheid,
tot dat zij zijne kunne ontdekte, waarna zij
hem niet nabij haar wilde laaten koomen. Ó f dit
ware omdat zij hem eerst voor eene van haare
IV. D e e l . M kun