den breedte te vinden» in koud regenachtig we*
der,
Bladz. 150 (3)- Toen de Wilden van de Don•
kere Baai vertrokken, meende men van den man
verftaan te hebben dat hij op dood liaan uit wilde
gaan en dat hij daartoe de bijl, die wij hem gegee-
ven hadden-, gebruiken zoude. Zoo men hem goed
verftaan heeft, was daarmede onze aangenaame hoop
van den akkerbouw en ander nuttig werk, door het
uitdeden van nuttige werktuigen, enigermaate te bevorderen
en te verligten, in eens te leur gefteld; het
was egter zeer zonderling, ja bijna onbegrijplijk»
dat een eenig huisgezin , dat van de geheele waereld
afgefcheiden, in eene ruime baai woonde, in.welke
het, deels om hun klein aantal, deels om hunne
weinige behoeften, noch aan levensmiddelen, noch
aan de overige noodwendigheden ooit ontbreekt en
dat bijgevolg in hunne eenzaamheid vreedzaam en
gelukkig .leeven konde, dat dat dan nog op vegtea
jpet hunne medemenfcheu op moord en doo'dllag
bedagt zoude zijn, Ondertusfchen is misfchien dQ
diepe barbaarschheid» waarin zig de Nieuw-Zeelanders
bevinden, en die altijd maar de wet van den
fterkften erkent, oorzaak dat zij meer dan enig ander
volk der aarde geneigd zijn hunne medemenfchen
bij de eerfte gelegenheid om te brengen, zoo dra
wraakzugt en belediging hen daartoe aanzet en hun
aangeboren wilde moed maakt dat zij de werklijke
uitvoering van zulk een wreed voorneemen zelden
haten fteeken. Ik moet hier niet vergeeten een zeer
bijzonder blijk van de kloekmoedigheid van den ouden
man aantehaalen. Onze officiers hadden meer-
maalen in zijne tegenwoordigheid fchietgeweer jaf*
t
gefchoten. Eens begeerde hij dit ook eens te beproeven
en men gaf hem een geweer. Het meisjen,
dat wij voor zijne dogter hielden, fmeekte hem ootmoedig,
met de duidlijkfte blijken van vrees en bezorgdheid
, dat hij het niet doen zoude. Maar hij
was van zijn voorneemen niet aftebrengen, en fchoot
het ge„weer drie of vier maaien agter elkanderen los,
De oorlogszugtige aart en het oploopend temperament
van dit gantfche volk, dat geene de minfte belediging
verdraagen kan, fchijnt dit eenzaam huisgezin
en de weinige overige, die wij aan den oever
van dien% langen zee-arm aantroffen, gedwongen te
hebben zig van hunne landslieden af te zonderen,.
\ Alg wilde volkeren elkanderen beoorloogen, dan rust
de eene partij gemeenlijk niet tot dat de andere geheel
uitgeroeid is , tenzij deeze zig nog bij tijds met
de vlugtredt. Dit kan het geval bij deinwooneren
van de Donkere Baai ook wel zijn, eu, zoo datj
waar is, dan heeft hun vertrek en hun befluit baar*
blijklijk geen ander oogmerk gehad dan wraak over
hunne vijanden en onderdrukkeren.
S 5 A A N