
 
		en  flavernij het  lot  van  hunne  ongelukkige  kinderen  
 zal  worden. 
 Toen w i j ,   op  onze  terug  reis  naar  Engeland,  fa  
 het  jaar  17 7 5 ,  weder  aan  de  Kaap  de  Goede  Hoop  
 kwamen,  verhaalde  men  on§  dat  dee2e  eilanden  in  
 de  beiden  voorgaande  jaaren  van  eenen  algemeeneti  
 hongersnood  bezogt  waren  geworden.  Daar  warefl.  
 enige  honderden  inwooneren  van  honger  geftorvefi  
 en  de  kapitein  van  een  Hollandsch  fchip,  dat  in  
 deezen  tijd  voor  St.  Jago  ten  anker  la g ,  had  een  
 groot  aantal  van  dezelve,  met  vrouwen  en  kinde-  
 r e n ,  aan  boord  genoomen,  die  zig  als  lijfe ig en en   
 aan  hem  overgegeeven  hadden,  enkel om  den  honger  
 te  ontgaan.  Hij maakte  zig  hunnen  nood  te  nutt 
 e ,  bragt  hen  aan  de  Kaap  en  verkogt  hen  daar;  
 maar  zoo  dra  de  Hollandfche  regeering  aan  de  Kaap  
 naricht  van  deezen  fchandelijben  handel  kreeg,  
 ontvong  hij  bevel  deeze  ongelukkige  weder  op  zijne  
 eigene  kosten  intekoopen,  hen  naar  hun  vaderland  
 terug  te  voeren  en  een  bewijs  van  de  Portuge^fche  
 regeering  te  brengen  dat  zij  daar  gekoomen  waren. 
 De  Kaap - Verdifche  Eilanden  zijn  bergachtig,  
 maar op  de  laage  bergen,  die  zagt  naar  den  Zee - oever  
 afloopen,  en  ruime  dalen  tusfeheti  beidej|  hebb 
 e n ,  is  alles  groen.  In  het  geheel  ontbreekt  het  
 deezen  eilanden  aan  water,  want,  behalven  óp  St.  
 JagOy  dat  eene  tamelijke  rivier  heeft,  die  zig  bij  
 Ribeira - grande,  een  daarnaar'genoemd  vlek,  in zee  
 ilo r t ,  is  op  enige  derzelve  alleen  bron-Water.  Zoó  
 i s ,   bij  voorbeeld,  te  Porto - Praya  maar  eene  eenige  
 b ron ,  die  flechts  met  veld-fteenen  zonder  tnuur-  
 werk  flegt  aangelegd  was  én  niet  alléén  troebel  ett  
 brak water g a f ,  maar  ook  zoo  weinig,   dat  wij  haar 
 dagelijks  twee  maaien  droog  fchepten.  Het  dal  nevens  
 het  fort  fchijnt  eenen  eenigzints  vogtigen grond  
 te  hebben  en  is  hier  en  daar  met  kokosnooten- hoornen  
 ,  fu iker-riet,  banannen,  katoen ,  gojaven  en  
 papaya-boomen  beplant;  doch  het  grootst  gedeelte  
 is met  kreupelbosch  begroeid of beftaat  uit  vee-hoe-  
 derijen. 
 Deeze  laatfte  omftandighèid  zoude  veelljgt  hoop  
 kunnen  geeven  dat  deeze  eilanden  gewigtig  en  voor-  
 deelig  zouden  kunnen  gemaakt Worden,   als  z ij  een  
 arbeidzaam,  onderneeméiid  en  handeldrijvend  volk  
 toebehoorden.  De  cochenille - plant,  indigo,  enige  
 fpecerijen  en  misfehien  ook  de  koffjj  zouden,  naar  
 initerlijk  aanzien,  in  deezë  brandend  heete  lucht-  
 jftreek  wel  tieren  en  gewis  ten  vollen  toereikende  
 zijn  om  den  planters  en  den  overigen  inwoonereti  
 niet  alieen  de  noodwendigfte  behoeften,  maar  ook  
 alle  genoeglijkheden  des  levens”  te  verfchaffen,  als  
 z i j ,  namelijk,  eene  zoo  wèldaadige  en  vrije  regee—  
 fing  genooten  als  de  Engelfche.  Dan  zoude,  in  
 plaats  van  het  fchraal  onderhoud  van  wortelen,  dat  
 Zij nu  hebben,  hunne  disch  met  overvloed  van  fpij—  
 zen  bezet  en  hunne  ellendige  hutten  in  gemaklijke  
 huizen  veranderd  worden. 
 Enige  der  laage  heuvelen  waren  zoo  dor  en  on-  
 vrugtbaar,  dat  men  naauwlijks  hier  en  daar  wat  
 groén  op^  dezelve  z a g ;  op  andere,  daarentegens,   
 zagen  wij  nog  enige  planten,  offehoon  het  tegens  
 het eind  van  het  drooge  jaargetijde  liep.  In  de  da-  
 ïen  is  de  grond  vrugtbaar  genoeg  en  beftaat  uit  uitgebrande  
 verweêrde  ftakken  en  okerverwige  asch  •  
 maar  overal  is  de  aarde met  eene  menigte  fteenen  bedekt, 
   die  verbrand  en  ëene  foort  van  lava  fchijnen;  
 4 é  rotfeii  aan  dè  kusten  zijn  ook  zwart  van  kleur  en 
 zien