der aan boord zouden koomen. Zij gevoelden vof-
koomen, hoe zeer hun die bejegening fchande aandeed
, en hun warm temperament, dat geene belediging
verdraagen kan, geraakte daarover in vuur en
vlam, zoo dat een zig niet onthouden kon uit zijne
kano te dreigen als of hij tot gewelddadigheid zoude
overflaan. Het kwam egter daar niet toe, maar
tegens den avond gongen zij gerust naaf land en
zetteden, regt over her fehip, enige hutten op van
boom takken, om den nacht daarin doortebrengen.
Hierop trokken zij de kanos op het land, ontftaken
een vuur en bereidden hunnen avond-maaltijd, die
uit enige visfchen beftond, welke zij in hunne vaartuigen,
niet verre van den oever, met bijzondere
bekwaamheid, met een net gevangen hadden,
*t welk met de wÜze om zi8 van hetzelve te bedienen
in cooks voorige reis befchreven is.^
Den volgenden morgen voeren wij, vermits bet
fchoon zagt weder was, naar bet L a n g 'E i l a n d orh
naar het hooi te zien, dat ons volk agt dagen te
vooren aldaar gemaaid had. Ook wilden wij, in de
nabuurfchap van eene verlaaten Indiaanfche woonplaats
groenten voor het volk opzamelen. Wij
vonden bij deeze gelegenheid wederom enige nieuwe
planten en fchooten ook etlijke kleine vogelen, die
van de bekende verfchilden. Des namiddags gaf de
kapitein verfcheiden matroozen verlof om aan land
te gaan, daar zij van de Wilden allerhande zeldzaamheden
inruilden en te gelijker tijd degunften
van verfcheiden meisjens genooten, zonder zig in
het <*eringïïe aan defzelver walglijke morsfigheid te
flooren. Zoo zij ondertusfchen niet alle gevoel hadden
uitgefchud, zou de onaangenaame gewoonte
van deeze vrouwen , om zig de wangen w *
tiker en olie te befmeeren, alleen hen van diergelijke
innige verbindtenisfen afgehouden hebben.
Daarenboven -ftonken deeze Nieuw - Zeelandfche
vrouwen ook zoo zeer, dat men haar gemeenlijk
reeds van verre ruiken kon en zaten daarenboven
zoo vol ongedierte, dat zij het dikwerf van haare
klederen zogten en naar gelegenheid tusfchen de tanden
knapten. Het is te verwonderen dat ’er onder
het volk gevonden wierden, die in ftaat waren zig
op eene dierlijke wijze met zulke walglijke fchep»
zelen te vermengen zonder dat hun eigen gevoel*
noch de neiging tot zindelijkheid, die den Engel-
fchen tog van de jeugd af aan ingeboezemd wordt,
hun afkeer van deeze menfchen verwekte;
H a e c t e t ig i t Gradive, tuos u r t ica nepotes ?
JUVENALIS.
Eer zij aan boord terug kwamen, had eene van
deeze Schoonen eenen matroos zijn wambuis ont-
ftoolen en het aan eenen jongen kaerel van haare
landslieden gegeeven. De eigenaar vond het in handen
van deezen laatften en nam het hem weder af;
deeze gaf hem daarentegens enige vuist -dagen, welke
de Engelschman egter maar als kortswijl opnam;
maar toen hij zig omkeerde en in de floep wilde flappen
, wierp hem de Wilde met groote fteenen. Nu
vattede de matroos vuur, gong op den kaerel los en
begon hem, op zijn goed Engelsch, dugtig te b o x en .
In eenen oogenblik had de Nieuw-Zeelander een
blaauw oog en eenen bebloeden neus weg en, naar
het zig liet aairzien, genoeg; want hij gaf het vol
fehrik op en liep weg.