regen, die, zoo als het viel, gelijk gewoonlijk,
aan ons wand bevroos, zoo dat alle touwen met
het fraaifte doorfchijnend ijs bedekt was, dat ik
ooit gezien heb. Dit was een vrij aangenaam ge-
zigt voor het oog, maar deelde den geest een
denkbeeld mede van veel zwaarer koude dan ’er
wezenlijk plaats had; want het weder was vrij
zagter dan het enigen tijd te vooren geweest was
en de zee minder met ijs bezet. Maar het ergst
was dat het ijs de touwen, zeilen en blokken zoodanig
ftijf maakte, dat zij zeer (legt te behandelen
waren. Ons volk kwam nogtans deeze zwaarig-
heid met eene onbezweken ftandvastigheid te boven
en weêrilond deeze fcherpe koude veel beter
dan ik verwagt had.
Wij bleeven O. Z. O. ftuuren met eene frisfe
koelte uit het N. W. met fneeuw en fneeuw met
regen verzeld, tpt den agtften, toen wij op de
Zuider Breedte van 61° 12' en op de Ooster Lengte
van 310 47' waren. In den agtermiddag voeren
wij meer ijs-eilanden voorbij dan wij zedert
enige dagen gezien hadden. Zij waren ons ook
nu zoo gemeenzaam geworden dat wij ’er dikwijls
voorbij voeren zonder ’er eens acht op te flaan;
maar meermaalen zonder die te zien, uit hoofde
van het dampig weder. Des avonds ten negen
uuren kwamen wij aan een, om hetwelk eene menigte
los ijs dreef. Naardien de wind maatig en
het weder vrij fghoon was, mjnderden wij zeil
en