deeze vogelen gaf ons enige hoop van land te zuL
len vinden en deed ons verfchillende gislingen
maaken omtrent de plaats daar het lag. De groo-
te Wester deining, die nog bleef aanhouden »
maakte het onwaarfchijnlijk dat ’er enig land van
groote uitgeftrektheid in het Westen lag. Het
was ook niet zeer waarfqhijnlijk dat ’er enig land
in het Noorden zoude liggen, alzoo wij Hechts
honderd zestig mijlen ten Zuiden van t a sm a n s
koers in 1642 waren en ik giste dat kapitein fu r -
n e a u x die plaats zoude onderzoeken, gelijk ook
gefchiedde. In den avond zagen wij eene bruine
meeuw, die in de llreek van N. O. ten O. weg-,
vloog en den volgenden morgen zag men een’ zee^
hond, maar geen pinguïns. In den avond, wanneer
wij op de Zuider Breedte van 550 49' en op
de Ooster Lengte van 750 5 2 'waren, was de afwijking
34° 48' West en in den avond van den
vijftienden, op de Zuider Breedte van 570 q' en
op de Ooster Lengte van 790 56', was zij 38°
West. Deezen dag zag men vijf zee - honden en
enige weinige pinguins, ’t welk ons deed peilen
zonder met eene lijn van honderd en vijftig vade-..
men grond te vinden.
Den zestienden, ’s morgens met den dageraat,
zagen wij een ijs * eiland in het Noorden, naar’t
welk wij Huurden, met oogmerk om enig ijs aan
boord te neemen; maar den wind in die llreek
loopende, koaden wij dit niet ter uityoer bren~;
gen,
gen. Wij waren nu op 57° 8' Zuider Breedte en
op 80° 59' Ooster Lengte en hadden twee ijs-eilanden
in het gezigt. Wij zagen deezen morgen
een’ pinguin, die van dezelfde foort fcheen als
die welke wij voorheen digt bij het ijs gezien hadden.
Maar wij waren nu zoo dikwerf door dee-r
ze vogelen bedroogen geweest, dat wij dezelve»
en andere zee - vogelen, die in hooge breedten
vliegen , even min als zeekere tekenen van de na»»
bijheid van land konden befchouwen.
De wind bleef niet lang in het Noorden Haan,
maar liep naar het O. ten N, O. en woei eene lab-
ber koelte, met welke wij zuidwaarts Hevenden,
hebbende dikwijls buien van fneeuw en regen met
fneeuw vermengd. Maar in den nacht hadden wij
fchoon weder en eene ftille heldere lucht; tus-
fchen middernacht en drie uuren ’s morgens zag
men licht in de lucht even als dat, *t welk men in
het Noorder halfrond ziet en dat onder den naanj
van Noorder Licht bekend is, maar ik had nooit
gehoord dat men nog een Zuider Licht gezien had,
De officier die de wagt had nam waar dat het fom-
tijds in krullende llraalen en in eene kringvormige
gedaante uitfehoot; dan was deszelfs licht zeer
lterk en de vertooning fraai. Hij kon niet bemerken
dat het enige bijzondere llreek hield, want-
het vertoonde z’g op verfchillende tijden op on-
derfcheiden plaatfen van de lucht en verfpreidde
zijn licht door den gantfchen dampkring.
Tea