
 
		fe  koeke  en  heldere  lucht,  welke  laatfte  egter  
 maar  van  korten  duur  was;  want  ten  zes  uuren  
 wierd  het  dampig  en  kort  daarop  was  ’er  eene  
 dikke mist;  de  wind liep  naar  het  N.  O.,  ftak  op,  
 en  bragt  fneeuw  met  regen  mede,  die  aan  het  
 wand  bevroos,  zoo  dra  zij  gevallen  was.  Wij  
 waren  nu  in  ftaat  om  vrij  van  het  ijs-veld  te  ge-  
 raaken,  maar  wierden  ondertusfchen  onder  de  ijs-  
 eilanden  gefleept  op  eene  wijze,  die  even  gevaarlijk  
 was  en  het  was  zeer  bezwaarlijk  dat  wij  ’er  
 vrij  van  geraakten. 
 Hoe  gevaarlijk  het  is  in  eene  dikke  mist  tus-  
 fchen  deeze  drijvende  klippen  ( als ik  dezelve  zoo  
 noemen  mag)  te  zeilen,  is  het  egter  nog  beter  
 dan  in  dezelfde  omftandigheden  tusfchen  onmeetlijke  
 ijs-velden  bezet  te  zijn.  Het  groot-  
 fte gevaar  dat  men  in  het  laatfte  geval  te  yreezen  
 heeft  is  dat  men  in  het  ijs  vast  geraake,  eenen  
 toeftand,  die  zeer  fchrikbaarende  zou  zijn.  Ijc  
 had  twee  mannen  aan  boord,  die  op  Groenland  
 gevaaren  hadden;  de  een  had  met een  fchip  negen  
 en  de  ander  zes  weeken  in  zulk  ijs  bezet  geweest,  
 dat  zij  gepakt  ijs  noemen.  Dat  zijlieden  ijs-velden  
 noemen  is  dikker  en  het  geheel  veld,  hoe  
 groot  het ook  zij,  beftaat  uit  een  ftuk,  daar  integendeel  
 elk  ijs,  dat  ik ,  om  deszelfs  ontzaglijke  
 uitgeftrektheid,  ijs-velden noem,  uit veele ftukken  
 van  verfchillende  grootte,  zoo  in  dikte  als  oppervlakte  
 , van  dertig  tot  veertig  voeten  vierkant,  tot 
 drie 
 drie  of vier voeten  vierkant  oppervlakte,  beftaat,  
 in  welke  het  digt  op  een  gepakt  en  op  fommige  
 plaatfen  op  een  gehoopt  is.  Dit  zou*  naar mijne  
 gedagten,  voor de  zijde  van  een  fchip,  dat  er niet  
 behoorlijk regens gewapend ware,  te hard  bevonden  
 worden.  Hoe  lang  het  hier mag gelegen hehr  
 ben  of nog  liggen  zal  is  niet gemaklijk  te  bepaa-  
 len.  Zulk  ijs  vindt  men  in  de  Groenlandfche  
 zeeën  den  geheelen  zomer  en  ik  geloof  dat  het  
 daar in  den  zomer  niet  kouder  kan  zijn dan  hier :  
 dit  zij  zoo  het  wil,  het  is  zeeker  dat  wij  geen  
 dooi-weder  hadden;  integendeel  ftond  de  kwik  
 in  den  thermometer  van  fa uren h e i t .  gemeenlijk  
 onder  het  vriespunt,  fchoon  het  in  het  midr  
 den  van  den zomer  was. 
 Men is,  over  het  algemeen,  van  gedagten  dat  
 het  ijs,  van  welk  ik  zoo  even  gefprooken  heb,  in  
 baaien en  rivieren  gevormd wordt.  In  deeze  voor-  
 onderftelling  waren  wij  geneigd  te  gelooven  dat  
 het  land niet  verre  af  ware  en  dat  het  zelfs  in  het  
 Zuiden  agter  het  ijs  lag,  dat  ons  alleen  belettede  
 het te  naderen.  Naardien  wij  nu meer  dan  dertig  
 mijlen  langs  den  zoom  van  het  ijs gezeild  hadden  
 zonder  eene  opening  naar  het  Zuiden  te vinden,  
 befloot  ik  dertig  of  veertig  mijlen  oostwaarts  te  
 ftevenen,  dan.  te  tragten  zuidwaarts  te  zeilen  en,  
 zoo  ik  geen land  vond,  of geene  andere beletfelen  
 ontmoetede,  dan  te  tragten  agter  het  ijs  te  koo-  
 men  en  de  zaak  buiten  allen  twijfel  te  beflisfen. 
 C  5  Met