
 
		D E R D E   H O O FD STUK . 
 Vervolg  van  de  nafpeuringen  naar  een  Zuidlijk  
 Land  tusfchen  de  middaglijn  van  de  Kaap  de  
 Goede  Hoop  en  Nieuw-Zeeland.  Scheiding  
 der twee  Schepen.  Aankomst  van  de  Refolü-  
 tie  in de Donkere  Baai aan Nieuw - Zeeland. 
 ^X'oen  ik  dit  ijs  ontmoetede,  kwam  hét mij  niet  
 raadzaam  voor nog  verder zuidwaarts  te  ftevenen,  
 bijzonderlijk  nu  de  zomer  reeds  half voorbij  was  
 en  het  zou  enigen  tijd  vereischt  hebben  agtef het  
 ijs om  te  zeilen,  zoo  het  al  doenlijk  geweest ware  
 ,  dat  egter twijfelachtig  is.  Ik  nam  dan  het be-  
 Euit  terftond  naar  het  land  te  gaan  zoeken ,  dat  
 laatstlijk  door de  Franfchen  ontdekt was,  en,  al-  
 zoo de  wind  nog  O.  ten  Z.  bleef,  was  ik genóod-  
 f   zaakt  noordwaarts  terug  te  keeren  over  een  gedeelte  
 van  de  zee,  dat  mij  reeds  bekend  was  en  
 dat  ik  daarom  zou  gewenscht  hebben  te  vermijden. 
   Maar  dit  was  ondoenlijk,  alzoo  de  koers,  
 die  wij  gezeild  hadden,  weinig  meer  dan  Noord  
 was.  In  den  nacht  verhefte  de  wind  tot  eene ftij-  
 ve  koelte van  fneeuw  met regen  verzeld, en noodzaakte  
 ons  eene  dubbele  reef  in  onze  top - zeilen  
 te  leggen.  Des  anderen  daags,  omtrent den  middag, 
   verflapte  de  koelte,  zoo  dat  wij  alle  onze 
 reereeven  
 konden misfen;  maar de wind bleef nog  in  
 zijne  oude  ftreek Haan. 
 In  den  avönd,  op de ZuiderBreedte van 64° 12'  
 en  op  de  Oöster Lengte  van  40°  15 ',  kwam  een  
 vogel  van  die,  welke wij  op  onze  eerfte  reis  Eg-  
 mond - haven  kennen (*)  genoemd  hebben,  om  de  
 groote  menigte  van  dezelve,  die men  aan  de Eg-  
 mond-haven  bij  de Falklands Eilanden  ontmoet*  
 verfcheiden maaien  over  het fehip zweeven *  verliet  
 ons  toen  en. vloog  noord-oostwaarts  weg*  Het  
 is  een  korte  dikke  vogel  omtrent  zoo  groot  als  
 een  groote  kraai,  donker  bruin  o f van  eene  chocolaat  
 kleur,  met  eene  witaehtige  ftreep  ónder  
 eiken  vleugel  in  de  gedaante van  eene  halve maan*  
 Men  heeft mij  gezegd dat  deeze  vogelen  in groote  
 menigte  gevonden  wórden  aan  de Eilanden Fero,  
 ten Noorden  van  Schotland  en  dat  zij nooit verre  
 van  land vliegen.  Het  is  zeeker dat  ik hen  te voo-  
 ten  nooit  verder  dan  veertig  mijlen  van  land  gezien  
 heb;  maar  ik  herinner  mij  niet  immer minder  
 dan  twee  bij  élkanderen  gezien  te  hebben*  
 terwijl  hier  Hechts  een’ enkele  was,  die,  met de  
 ijs-eilanden,  verre  van  land  kan  gekoomen  zijn* 
 Ten  negen  uuren,  wanneer  de  wind  O. N. O*  
 liep,  wendden  wij  en  Huurden  Z.  Z.  O .;  doeh 
 den 
 £*)  Ziet Eerfte Reis, D.  II, bladz. 51  en  25«?. 
 VSR.TAAl.EK» 
 IV.  Deel.  jr