
 
		beftaat  in  de  grootte,  zijnde  die „welke  hier  zijn  klei-*  
 ner.  Bij  gelegenheid  van  deeze  jagt  bleek  het  dat  
 z ij  zeer  hard  van  leven  zijn;  want  veele,  die  zwaar  
 gewond  waren,  ontfnapten  in  ze e ,  offchoon  zij  zoo  
 veel  bloed  verloren  hadden,  dat  de  rotfen  en  de  zee  
 daardoor  gekleurd  waren.  Het  vleesch  yan  deeze  
 dieren  is  bijna  geheel  zwart  en  niet  te  eeten;  het  
 hart  en  de  lever  daarentegens  zijn  eetbaar;.  het  eer»  
 fte  zou  men,  als  men  goeden  honger  en  eene  wat  
 fierke  inbeelding  had,  voor  rund-vleesch  kunnen  
 eeten  en de  lever  fmaakte  volkoomen  als  kalfs -ingewand. 
   Maar  eer  men  dezelve  kookte,  moest  al  het  
 vet  zorgvuldig  weggefneden  worden,  want  anders  
 had  het  eene  onverdraaglijke  traan-fmaak. 
 Bladz.  i i 8  ( 6 } .   Wij voeren  de  visch-floep  voorb 
 i j ,   die  alle  morgen  uitging  om  al  het  volk  dejtost  
 aan  visch  te  verfchaffen.  Wij  Honden  niet  weinig  
 verwonderd  in  dezelve  den  jongen  zwarten  hond  te  
 z ien ,  die  ons  op  den  tweeden  deezer  maand  ontloo»  
 pen was.  Het  volk  verhaalde  dat z i j ,  niet  verre  van  
 den  oever  zijnde,  met  heuaanbreeken  van  den  dag,  
 een  jammerlijk  gehuil  op  de  naafte  landpunt  gehoord  
 hadden  en ,  toen  zij  zig  daarnaar  toe  begeeven  hadden, 
   was  hun  de  hond  ontmoet  en  hij  was  ook  ter»  
 ftond  in  de floep  gefprongen.  Schoon  hij  veertien da*  
 gen  in  de bosfchen was  geweest,  was hij  egter  geen-  
 zints  uitgehongerd,  maar  integendeel  wel  in  het  
 vleesch  en  glad.  Denklijk  had  hij  geduurende  deezen  
 tijd  van  eene  groote  foort  van  KWartel-koningen,  
 die  wij Water-hoenen  noemden,  en  die wij  in  deeze  
 ftreeken  van  Nieuw - Zeeland  zeer  menigvuldig  aantroffen, 
   veelligt  ook  van  zee-mosfelen  of doode  vis*  
 .fchen,  die  de  zee  opwerpt,  geleefd.  Zoo  ’erdan  in 
 N ieuw 
 *Nieuw‘ Zeeland vleesch - eetende  dieren  waren,  moeiten  
 zij!  naar  de menigte Voedzel,  dat  daar  voor  handen  
 is ,  te  oordeelen,  en  bijzonder  als  zij  zoo  listig  
 op  het  roeven  waren  als  de  vosfen  en  katten,  onfeilbaar  
 zeèr  talrijk’zijn  ;  maar  in  dit  geval  zohden'  zij  
 deels  van  onze menigvuldige  én  naar  verfcheiden  kanten  
 uitgezondene partijen  niet  onbemerkt,  deels  ook  
 den  inboorlingen  zelven  niet  onbekend  gebléven  zijrt  
 en  deeze  laatfte  zouden  öök  in  deeZe  vogtige  ontlui»  
 mige  luchtftreek  de  vellen  van  diergelijke  diereni. gewis  
 tot^kledij  gebruikt  hebben,  in  plaats  van  Zig-,  
 gelijk  zij  nu  doen,  enkel  met  honden-  en  vogelen-  
 Vellen  te  behelpen. 
 '— ”   v  i j '   iveeven  aeezen  nag  met mai- 
 ^kandéren;  de  man  floeg  de  beiden  vröuWsperlbo»  
 uen,  die  wij  voor  zijne  wijven  hielden;  het meisjeh  
 daarentegen  floeg  hem  en  begon  te  fchfeijên;  wi}  
 •konden  de  réden  van  hunne  twist  niet  te  weeteft  
 koorden,  maar  zoo  het  meisjen  de  dógtef  van  deri  
 man  ware,  dat Wij  even  weinig  in  flaat  zijn  geweest  
 uittevindën ,■  moet  men  in  Nieuw-  Zeeland  zeer  'ver*  
 -warde  begrippen  van  de  plichten  der  kinderen  heb*  
 en,  óf liever,  dat  m.isfchien  nader  aan  de  waarheid  
 zal toornen,  dit  eenzaam  leevend  huisgezin  handel  
 .  ^em  et  geheel  niet  naar  grondlfellingen  eii  voorbe*  
 •dagte  orde,  die  gemeenlijk  eerst  het  werk  van'  bö-  
 Tehaafde  maatfehappijen  zijn;  maar  zij  volgden  ift  
 alles  enkel  de  Hem  der  natuur >  die  zig  tégens  aller-  
 leie  onderdrukking  verheft. 
 ■  Bladz.  120  (8 ) t  Deeze  danfpraaR  lcheen  in  voetmaat  
 te  zijn  en  wierd  luid  en  op  eehen  plegtigeh 
 erpf0° ken;  ondertus^hen  bleef  het  meis-  **  IV* De e l .  e 
 *  ö  jes 5