
 
		welker  middelbaare  uitkomst  39°  30'  30"  Ooster  
 Lengte  gaf,  k e n d a l s   uurwerk  gaf,  te  zelfden  
 tijd,  38°  27'  45"  op,  dat  i°  2'  45"  ten  Westen  
 van  de  waarneemingen  is,  terwijl  het  integendeel  
 op  den derden  deezer  maand  eene  halve  graad  ten  
 Oosten  van  dezelve  was. 
 In  den  avond  bevond  ik  de  afwijking  
 ,  door  middel  van  azi-  
 muths,  met  g r e g o r y s   kompas  
 genoomen  .  .  .  .  .  28°  14'  o" 
 Door middel  van  zes  azimuths met 
 een  van Doftor KNiGHT  .  .  28  32  o 
 En  met  een  ander  van  denzelfden  
 .  .  . ............................ 28  34  o 
 Onze Breedte  was op  deezen  tijd  63°  57' en  onze  
 Lengte  39° 381" Oost. 
 Den  volgenden morgen,  zijnde  den  vijftienden,  
 wanneer wij  op de Zuider Breedte  van  63°  33' waren  
 ,  wierd  de  Lengte  door  de  volgende perfoo*  
 »en  aldus waargenoomen: 
 Door  mij,  zijnde  het  gemid-?  
 delde  van  zes  affianden  van  
 de  zon  en  maan  .  .  .  40°  1 '  45''  O. 
 Door  den  Heer  wa l e s   dito.  39  29  45  
 Door denzelfden  dito  .  .  .3 9   56  45 
 Door  luitenant  c l e r p   dito.  39  38  o 
 Door 
 Door denHeer gil Be r t   dito.  390  48'  45"  O. 
 Door  den  Heer  smi t h  dito.  39  18  15 
 Gemiddeld  . . .   .  .  .  39  42  12  , 
 k e n d a l s   uurwerk  gaf  .  38  41  30 
 Dat  ten  naaften  bij  hetzelfde  verfchil  is als  den  
 voorigen  dag.  Doch  de Heer  w a l é s   en  ik  namen  
 elk  zes  affianden  van  de  zon  en maan  waar  
 met  telescoopen  aan  onze  fextanten,  welke  de  
 lengte  ten  naaften  bij  als  het  uurwerk  opgaven.  
 De  uitkomften waren  als volgt: 
 Door  den  Heer  wa l e s   .  .  38°  35'  3oV; O. 
 Door  m i j ...............................38  36  45  ! 
 Het  is  voor mij  onmogelijk  te  zeggen  of deeze  
 dan  wel  de  voorige  nader  bij  de  waarheid  koo-  
 men;  ook  kan  ik  geene  waarfchijnlijke  reden’ van  
 zoo  groot een  verfchil  geeven.  Men  kan  zeekerr  
 lijk  door de  telescoop  met meer naauwkeurigheid  
 waarneemen  dan  met  het bloot oog,  als het  fchip  
 ftil  genoeg  ligt.  Het  gebruik  van  den  telescoop  
 valt  in  het  eerst moeijelijk,  maar  eën Weinig  gewoonte  
 zal  het  gemaklijk  maaken.  Door  middel  
 van  het uurwerk  zullen  wij  in  ftaat  zijn  de  groot-  
 fte  dwaaling  te  ontdekken,  waaraan  deeze  wijze  
 van, de  lengte  op  zee  waarteneemen  onderhevig  
 is,  dat,  op  zijn  hoogst,  niet  meer dan  anderhal- 
 ~  ve