
Nog zonderlinger was het dat w i j , om geenen te»
genzin tegens visch te krijgen, o n s , bij de zoo
groote verfcheidenheid, nogtans ilechts bij eene
eenige foort van visfchen bepaalden, dien onze ma-
troozen, om zijne zwarte kleur, de K o le n - visch,
noemden en die in fmaak en aart naar onze kabeljau
geleek. Zij hebben v e t, malsch, voedzaam, maar
niet zoo lekker vleesch als wel enige andere foorten
die hier vallen, welke wij egter niet alle dagen moeiten
eeten , omdat z i j , door hunne vettigheid, gemeenlijk
eene zeer weeke fpijs waren. Eene fchoo-
ne maar groote foort van Kreeft ( Cancer homarus
t iN N E i ) das de gewoone Z e e -k r e e ft, enige
Schulp-visfchen en fomwijlen een Z e e -ra a f, een
Eendvogel, een Duif o f Papegaai maakten nu en
dan eene aangenaame afwisfeling in onze daaglijkfe
k o s t, die, in vergelijking van onze levenswijze op
z e e , nu en weelderig en overdaadig te noemen was.
Bladz. x ï4 C 4 > Deeze waterval fchijnt op eenen
afftand van anderhalve Engelfche mijl niet zeer aan»
merklijk te z ijn , hetgeen daarvandaan kopmt dat hij
2eer hoog lig t; want toen wij ’ er bij gekoomen waren
, moeiten wij den b e rg , op welken hij lig t , ten
piinlten zes honderd voeten hoog opklimmen, eer
tgij hem volkoomen in het gezigt kreegen. Van daar
is het gezigt groot en pragtig. Dat het eerst'in het
oog valt is eene heldere w a te r -zu il, die vier en
twintig o f dertig voeten omtreks heeft en met een
treffend gedruis van eene loodregte klip van eene
hoogte van omtrent drie honderd voeten nederftort.
Op een vierde van deeze hoogte ontmoet deeze water
- zuil een uitfteekend ftuk van dezelfde rots, die
van daar wat over begint te hellen en fcfyiet al? dan ,
in de gedaante van eenen doorfchijnenden, omtrent
vijf en zeventig voeten breeden water-muur over de
vlakke ro ts , die ’ er door henen fchijnt, weg. Onder
het fnel afftroomen begint het water te fchuimen
en breekt op eiken urtdeekenden hoek van de rots
tot dat het beneden in eene fchoone kom d o r t , die
omtrent honderd en tagtig voeten in omtrek hebben
mag en aan drie zijden door een tamelijk loodregten
muur van rotfen omringd, maar van vooren door
groote en wanordelijk door elkanderen gefmeten
fteen-klompen geflooten is. Tusfchen deeze deenen
koomt het weder te voorfchijn en valt fcbuimende
en fnel over het hangen van den berg in de zee neder.
Meer dan drie honderd voeten, in de rondte
vonden wij de lucht met water - dampen en mist vervuld,
die van het hevig nederdorten oprijzen en zoo
dik waren, dat zij onze klederen in weinige minuu-
ten dermaate doorweekten als o f wij in den zwaar-
ften regen geweest waren. Wij lieten ons egter door
deeze kleine onaangenaamheid niet in het geringde
affchrikken dit fchoon fchouwfpel nog van meerdere
zijden te befchouwen en klommen eindelijk op de
hoogde deenen voor de kom. Als men van daar in
dezelve nederzag, vertoonde zig een zeer fraaie regenboog
, die bij de hooge middag - zo n , in de water
damp van den waterval, volkoomen cirkel-rond
en zoo wel voor als onder ons zigtbaar was. Buiten
en nevens deezen kring van licht en kleuren was
de water-damp met de kleuren van de prisma, maar
in eene omgekeerde orde, gekleurd. Aan de flinker
zijde van dit heerlijk toneel daken rotsachtige
bruine klippen vooruit, welker toppen met overhangende
boomen en druiken gekroond waren. Aan
de regter-zijde lag een hoop groote fteenen, die,