
 
		lagen,  welke  fchulpen  zij  aan boord bragten mét  
 enige gebrande  houten  en  groene  takken.  Daar  
 was  een  pad van  hier  het  bosch  in,  dat  naar  allé  
 Waarfchijnlijkheid  naar  hunne  wooningen  liep,  
 maar  het  weder  liet  hun  niet  toe  het  in  te  gaan.  
 'De  grond  geleek  zeer  rijk;  het  land  wel  mét  
 'bosch  bedekt,  bijzonderlijk  aan  de  zijde  van  de  
 bergen  onder  den  wind;  daar  was  overvloed van  
 water,  dat in'fraaie  watervallen  van  rötfen,  twee  
 o f  drie  honderd  voeten  loodregt,  in  zee  neder-  
 flortte;  maar  zij  zagen  niet  het  minde  teken  van  
 eene plaats,  daar men  veilig  konde ankeren.  Zij  
 heiden  de  floep  in  en  devenden  naar  Frederik  
 Hêndrik  Baai;  wij  voeren  van  den  middag  tot  
 4 des  ndmiddags  ten  drie  uuren  langs  den  wal  O.  
 ten N .,  wanneer wij  regt  over de westlijkde punt  
 van  eene  zéér  diepe  baai waren,1  door  t a s m a n   
 Stórm-baai  genoemd.  Tusfchen  de westlijke  en  
 oostlijke  punt  van  deeze  baai  liggen  verfcheiden  
 kleine  eilanden  en  zwarte  klippen,  die  wij  de  
 Monnikken  noemden.  Terwijl wij  deeze  baai  over  
 'voeren,  hadden  wij  zeer  zwaare  rukwinden  en  
 dik weder;  bij  tijden,  wanneer  het  opklaarde,  
 zag  ik  véffcheiden  vtiüren  in  het  diepst  van  de  
 baai,  dié Omtrent  twee  óf drie  mijlen’diép  is,  en,  
 ' twijfel  ik  niet,  goede  anker - plaatfen  heeft;  dan,  
 1alzoo  het'wéder  zoo  flegt  was,  vondHk  het niet  
 raadzaam  dezelve  in  te 'zeilen.  Van  de Monnik-  
 A’e«’ ftrekt het  land  omtferit N.  ten O. vier  mijlen. 
 Wij  hadden  liegt  water  en  rhieldëh  het  digt langs  
 den wal,  hebbende  eene  regelmaatige  diepte vart  
 twintig  tot  vijftien  vademen  water;  Ten  half zeven  
 uuren  loeiden  wij  om  eene  hooge -fteile plint*  
 daar  de  klippen  naar  gegroefde  pijlaaren  gekeken  
 en  hadden  tien  vademen  water*  en  fraai  zand*  tof  
 op  eene  halve  Engelfohe  .mijl  van  landi  Ten  ze»  
 Ven  uuren*  regt  over  eene  fraaie  baai  zijnde*  eti  
 weinig  wind  hebbende*  kwamen  wij  ten  anker  
 met het vertui-anker  in  Vier .en  twintig vademen*  
 Zandigen  grond.  Zoo  als  Wij  -geankerd Waren*  
 zijnde  bet  een  fraaie  heldere  avond*  hadden  wij  
 eene  goede  wdarneeming  van  de  lier  dntarès  '&iï  
 de  -maan r .die  ons  eene  dengte  :gaf  van  147°  §4*  
 Oost,  zijnde  op  de  Zuider  Breedte  van  430  £o'  
 Wij  hielden  deeze  baai  eerst  voor die *  welke-TAS*  
 -m a.n  -Fredfirik- Hémdtik  Baai  -genoemd  heeft ;  
 maar  bevonden  naderhand  dat  de  zijne  vijf inijleii  
 ten  Noorden  van  deeze geplaatst  iSs  
 Des  anderen  daags  ’s morgens,  met  het  adft-  
 breeken  van  den  dag*  zond  ik  den  Huurman  naaf  
 den  wal,  om  de  baai  te  peilen  en  eene  waterplaats  
 te  zoeken;■   hij  kwam  ten  agt  uuren  terug*  
 .hebbende  eene  alleruitmuntendfte  haven  geVoö-  
 den *  met  eenen  zuiveren  grond  van  den  eenen  tói  
 deii  anderen  kant*  van  agttien  tot  vijf  fademeö  
 water  door  de  geheele  baai*  trapswijze  afneemeh-  
 de ,  haar maatë men  den  wal  nadert.  Wij  ligfêdêfi  
 hét  anker  en  draaiden  ,dë  bftai  in;  alzoö  de  vvihd  
 L   2  We'sfj