
 
		te n ,  die  altijd  om  de  ijs-eilanden  zweefde  en* du$  
 als  een  voorbode  van  het  ijs  kan  befchouwd  worden.  
 Een  noord-kaper  en  enige walvisfchen,  die  zig  tus-  
 fcben  het  ijs  lieten  zien  en  de  treurige  zee  in  dit  ijs»  
 koud  klimaat  enigzints  verlevendigden,  bragten  on$  
 óp  de  gedagten  dat  w ij,  zoo  niet  wat  beters,  tög  
 veelligt  nog  een  zuidlijk  Groenland  te  wagten  had»  
 dem 
 Bladz.  36  (_ 7 ) .  Wij  zagen  hier  gantfche  troepen  
 van Pinguins,  Pintados  , Mallemukken,  Sneeuw-  en  
 Iblaauwe  Ónweêrs - vogelen  ( Aptenodytes  antar&ica ,   
 Procellaria  capcnfis  ,  glacialis,  tlivea  &   vittata)  
 en  verfcheiden  foorten  van  Walvisfchen  bliezen  
 rondom  ons  water  in  de  hoogte.  Twee  derzel-  
 v e ,  die  korter  dan  de  gewoone  Walvisch  waren ,   
 kwamen  ons,  om  hunne  bijzondere  dikte  en  hunne  
 witte  o f  liever  vleesch-kleur,  aanmerkenswaerdig  
 voor* 
 Bladz.  38  (8 ) .  Terwijl  mijn  vader  ihet  den Heer  
 Wa l e s   bezig  waren  in  eene  kleine  boot  de  proeven  
 over de  warmte  van  de  zee  op  gröote  diepten  te  
 herhaalen,  wierd  de  mist  zoo  d ik ,  dat  zij  beiden  dë  
 fchepen  uit  het  gezigt  verboren.  Hoe  zij  te  moede  
 waren  kan  men  ligt  raaden.  In  eene  kleine  floep,  
 waarin  zij  ongelukkig  noch mast,  noch  z e il,  maat  
 niet  dan  twee  riemen  hadden,  bevonden  zij  zig  op  
 den  onmeetlijken  Oceaan,  verre  van  alle  bewoonde  
 kusten,  overal  met  ijs  omringd  en  zonder  levensmiddelen! 
   En  dus  in  eenen  toeftand,  die  van  zig-  
 zelven  verfchriklijk  was  en  door  het  vooruitzigt  Vati  
 het  toekoomende  nog vreeslijker  gemaakt  wierd.  Zij  
 roeiden,   onder  een  geftadig  roepen,  eene  wijl  dan 
 liel* 
 herwaarts,  dan  derwaarts,  maar  te  vergeefsch"  alles  
 was  rondom  hen  dood  ftil  en  zij konden  door  de  
 mist  niet  de  lengte  van  de  floep  vooruit  zien.  In  
 deeze^ onzeekerheid  hielden  zij  hét  voor  het best  ftil  
 te  blijven  liggen  en  hoopten  d a t,  als  zij  op  eene  
 zelfde  plaats  bleeven,  het  fchip  door  de  ftilte  niet  
 buiten  het  bereik  van  het  gezigt  zoude  drijven.  Eindelijk  
 hoorden  zij  op  eenen  grooten  afftand  eene  klok  
 luiden.  Dat  was  voor  hunne  ooren  een  hemelsch  
 muzijk.  Zij  roeiden  ’er  terftond  naar  toe  en  kree-  
 gen  eindelijk  op  hun  geftadig  roepen  antwoord  van  
 de  Avontuur.  Z ij  ijlden  naar  boord,  ten  hoogften  
 verblijd  dat  zij  het  oogfchijnlijk  gevaar  van  eenen  
 langzaamen  en  vreeslijken  dood  zoo  gelukkig  ont--  
 koomen  waren.  Na  dat  zij  eene wijl  tijds  aan  boord  
 waren  geweest,  lieten  z ij  een  fein - fchot  doen,  en  
 toen  z ij door het  antwoorden  met  een  fchoot bevonden  
 dat de  Befolutie  zo o   nabij  w a s ,  dat  men  van  de  
 beiden  fchepen  elkanderen  toeroepen  konde,  keerden  
 zij met  de  floep  weder  naar  hunne  vogtige  bedden  
 en  bouwvallige  kajuiten ,  die  hun  nu nog  eens  
 zoo waard  waren  dan  te  vooren.  Men  ziet  bij  dee-  
 ze  gelegenheid  aan  hoe  veele  ongevallen  de  zeeman  
 blootgefteld  is  en  hoe  dikwijls  zelfs  gevaaren  
 ontftaan  daar men  die minst  vreest;  maar  ook  hoe  de  
 alles  beftierende  Voorzienigheid  over  ons  lot waakt.  
 Zij  is  met  alleen  in  ftormen  zigtbaar,  als  zij  ons  
 midden  door  blinde  klippen  en  banken  gelukkiglijk  
 henen  vo$rt,  o f  als  zij  ons  van  de  woede  der  baaren  
 en  het  vuur  redt,  maar  ook  bij  zulke  kleine  treffende  
 omftandigheden  moeten  wij  haar  erkennen  en  
 vereeren,  op  welke  reizigers  en  léezers  gemeenlijk  
 weinig  acht  flaan,  o f  die zij  ten  minften  fpoedig  ver-  
 geeten  zoo  dra  zij  gelukkig  afgeloopen  zijn. 
 IV- D e b i"   R  tM u 
 lm 
 H l 
 É l 
 . ■ ü Hl