gao
voor hunnen mond. Hunne voornaamfte bezigheid
js de wijn «teelt; doch alzoo deeze het grootfte gedeelte
van het jaar geene’ oppasfing behoeft, kunnen
zij zig gerust aan hunne neiging tot ledig loo-
pen overgeeven, die in warme en vrugtbaare landen
zoo natuurlijk is. De Portugeefche regeering fchijnt
tot hier toe nog de beste middelen daartegens niet
^aangewend te hebben. Daar is onlangs wel een gebod
uitgegaan dat ’ er olijvenboomeri moeiten aangeplant
worden, daar het land voor den wijnbouw te
droog en onvrugtbaar is ; maar men is ’ er niet op
bedagt geweest den landman te onderfteunen , o f be-
looningen te belooven, die zijn vooroordeel tegen-s
nieuwigheden konden overwinnen en hem gewillig
tot den arbeid zouden maaken.
De wijnbergen worden in pagt en altoos maar voor
een jaar uitgegeeven. De pagters krijgen vier tiende
deelen van het gewas; vier andere tiende deele-n
moeten aan den grondheer, een aan den Koning en
een aan de geestlijkheid uitgereikt worden. Eene
zoo geringe winst en het vooruitzïgt dat zij 'enkel
voor anderen arbeiden, moet natuurlijker wijze hunne
moed en hunne hoop ter neder flaan, en evenwel
zijn zij bij alle onderdrukking vrolijk en vergenoegd,
zingen onder hun werk en koomen des avonds bij
elkanderen, om op het geluid van eene flaap-verwekkende
cyter te dansfen en te fpringen.
De ftedelingen zijn nog lelijker dan de landlieden
en daarbij dikwijls bleek en mager. De mannen gaan
naar de Franfche wijze en meest in het zwart gekleed;
maar gemeenlijk pasfen bun de klederen-niet
en fchijnen op zijn minst reeds vijftig jaaren uit de
mode geweest te zijn. De juffers zijn fijner en bevallig
yaa gelaat; maar de jaloezij, welke deji man*.
hen hier als aangeboren i s , houdt haar fteeds opgefloten
en berooft baar van het geluk , dat de vrouwen
van de landlieden ongeftoord genieten. De voor-
naame lieden maaken eene foort van adel ui t ; maar
hunne trotschheid op hunne geboorte maakt hen ongezellig
en onweetend en doet hen eene belagchelijke
gemaakte deftigheid aanneemeii. De landgoederen
behooren aan enige oude familieën, die te Funchiat
en in de overige fteden van het eiland woonachtig
zfijn.
Het eiland Madera beftaat uit eenen eenigen groo-
ten berg, die zig aan alle zijden van de zee naar het
midden des eilands verheft en daar zelfs in eene
punt te zaameh lo op t, waarop eene diepte zoude gevonden
worden, die van de inwooneren V al genaamd
wordt en, naar hun zeggen, met een fijn «
altijd groenend gras bewasfen is. De fteenen, welke
wij gelegenheid hadden te onderzoeken, fchee-
nen alle in het vuur geweest te z ijn , waren met
gaatjens en zwart van kleur, in kort, het grootfte
gedeelte was lava. Enige geleeken- naar die foort
van. fteen, die van de berglieden in Derbyshire Dun-
fione genoemd wordt. De grond beftaat op het gant-
fche eiland uit een tras, die met klei en zand gemengd
is en naar zekere foorten van aarde gelijkt,
die Wij daarna ook op het Eiland Afcenjion aantroffen.
Uit alle deeze omftandigheden geloof ik met
recht te kunnen befluiten dat een vuurfpimwendo
berg deeze lava en oker-aarde heeft voortgebragt en
dat de diepte op de kruin van den berg, van welke
ik gewag gemaakt heb, de crater o f opening Van den
volkaan geweest is. Bij het eerfte aanzien van Ma»
dera was ik egter van een ander gevoelen, doch de
zwarte Loo * rots, gelijk ook die, waarop het kasteel
StJ