w is niet weinig. In den avond wierden zij mes-
gefchenken terug gezonden ( 3 ) .
Den vier en twintigflen, vroeg in den mórgen
zondik den Huurman g ï l b e r t af om te peilera
rondom de klip, die w ij, bij het inzeilen van het
kanaal, ontdekt hadden. I k , verZeld van de Hee-*
ren f u r n e a u x en f o r s t e r , gong in eene
floep naar de West-Baai uit fchïeten (4) * W ij
ontmoeteden onder weg eene groote kano, waarin
veertien o f vijftien perfoonen waren. Eene der
eerfte vraagen , die zij deeden, was naar t u-
p ia ( * ) en, toen- wij hun zeiden dat hij dood
was, feheenen zij enige blijken van droefheid te
geeven. Dit.volk had kapitein f u r n e a u x , toet*
hij eerst aankwam, dezelfde vraag gedaan e« , toeit
ik des-avonds weder aan boord kwam, zeide men
mij dat ’er eene kano aan het fch-ip geweest was*,
waarin volk was, dat vreemd fcheen en dat ook
naar TüPiA gevraagd had. De Heer g i l b e r t
keerde laat in den avond terug, hebbende rondom
de klip gepei lddi e hij zeer klein en Heil had gevonden
»
Daar viel niets aamnerkenswaerdrgs voor tot
den negen en twintigflen, wanneer verfcheiden
van de inboorlingen ons kwamen bezoeken ea
eene menigte- viscfr medebragten, die zij voor
fpïjr.
Deaza msm wordt als Tupata nitgefprooken.
ï 0 f t S T E *■ »'
' fpijkers en andere dingen vermangelden. Eenen
van dit volk nam ik mede naar Motuara en toonde
hem enige aardappelen, welke de Heer p a n n
e n , Huurman van de Avontuur, aldaar gepoot
had. Daar fcheen geen twijfel o f zij zouden wel
flaagen, en de man was ’er zoo wel mede in zijn’
fchik, dat hij uit zigzelven de aarde rondom de
planten begon om te krabben. Wij bragten hem
vervolgens naar de andere tuinen ‘en toonden hem
de knollen, de geele en witte peen-wortelen,
die, met de aardappelen, hun van meer wezenlijken
dienst zullen zijn dan alle de andere gewas-
fen, die wij gezaaid hadden. Het was gemaklijk
hun een denkbeeld van deeze wortelen te geeven,
door dezelve te vergelijken met andere, die hun
bekend waren.
Daar kwamen zig nu twee o f drie gezinnen van
dat volk. digt bij ons nederzetten, die zig dagelijks
bezig hielden met visfchon en ons van de
vrugten van hunnen arbeid voorzagen, waarvan
wij weldra de goede uitwerkingen gewaar wierden
\ want wij waren in het geheel niet zulke be*
dreven visfchers als zij, en onze wijzen van vis-
fchen waren op verre na zoo goed niet als de
hunne.
■ Den tweeden Juny, toen het fchip ten naaHen
bïj gereed wa£ om in zee te loopen, zond ik aan
de oost-zijde van het kanaal eene geit.-en een?s bok
<jian den waj. De bok was \fcat meer dan een jaar
-> *•' M 3 flid