
 
		en  die  oostwaarts  inliepen,  onbezogt.  Op  dee-  
 zen  togt  fchooten  wij  vier  en  veertig  vogelen ,   
 fchol-aakflers,  eenden  enz.,  zonder  eenen  voet  
 uit  onzen weg  te  gaan,  of  meer tijd  te  verlieze»  
 dan  om  hen  opteraapen. 
 Den  agt  en  twinugften  de  tenten  en  alle  andere  
 fcheeps-behoeften  aan  boord,  genoomen  hebbende, 
   wagtten  wij  alleen  maar  naar eenen  goeden  
 wind,  om  de  haven  uit  te  zeilen  en  door  
 het  Nieuw-Kanaal  in  zee  te  loopen.  Toe»  
 alles  van  wal  aan  boord  was,  ftak  ik  het  kreupelhout  
 enz.  in  brand,  om  een  ftuk  van  dera  
 grond,  dien  wij  beflaagen  hadden,  opteruimen,  
 dat  ik  des  anderen  daags  ’s morgens  liet  omfpit-  
 ten  en  met  verfcheidcn  foort  van  tuin-zaaders  
 bezaaide.:  De  grond  beloofde  piet  veel  goeds#  
 maar 'het  was  de  beste  dien  wij  vinden  konden.  
 Des  agtermiddags  ten  twee  uuren  ligteden wij hei  
 anker met een  fraai  koeltjen  uit  het Zuid - Westen  
 en  zeilden  de  baai  op  naar  het  Nieuw - Kanaal,  
 |n  korten  tijd,  na  dat wij  ’er  door gezeild waren  
 fusfchen het  oostlijk  eind  van  Indïaanen - Eiland,  
 en het westlijk  eind van  het  Lang-Eiland,  wierd  
 het  ftil,  dat  ons  noodzaakte  in  drie  en  veertig  
 vademen  water  ten  anker  te  koomen,  onder  de  
 noord- zijde  van  het  laatfte  eiland. 
 In  den  morgen  van  den.  dertigften  ligtederr wij  
 weder  het anker met een  iigrkoeltjen uit het Wes~  
 ten,  dat,  met  alle  onze  floepen  vooruit  om  te  
 ;  boegböegfeeren, 
   naauwlijks  fterk  genoeg was  om  deti  
 vloed  dood  te  zeilen;  want  na  tot  ’savonds  ten  
 zes  uuren  gewerkt  te  hebben  en  niet  verder  kun-  
 hende  koomen  dan  vijf  Engelfche  mijlen  vari  
 onze  laatfte  anker-plaats,  ankerden  wij  onder de  
 noord-zijde  Van  het  Lang-Eiland,  niet  meer  
 dan  drie  honderd  voeten  van  land,  aan  hetwelk  
 Wij  eene paerden-lijn  vast maakten,  
 j  Den  eerften Mey,  met  het  krieken  van  den  da-  
 geraa-t,  góngeh wij  weder  onder  zeil en  tragteden  
 aan  het opper te  koomen,  hebbende  een  ligt  koeltjen  
 de  baai  af.  In  het  eerst  wonnen  wij  wat;  
 fttaar  op  het laatst (lilde  het  koeltjen,  wanneer wij  
 weldra,  meer  verlooren  dan  gewonnen  hadden en  
 genoodzaakt  waren  in  oene  bogt  te  vaaren,. aan  
 de  noord-zijde  van  Lang-Eiland,  daar  wij  op  
 negentien  vademen:  water  in  eenen  modderigen  
 grond ankerden:  an  deeze  bogt  vonden  wij  twee  
 hutten,  die  niet  lang  geleden  bewoond  geweest  
 waren  en  bij dezelve  twee  zeer groQte vuur - haar*  
 den  o f ovens,  even  gelijk  die welke  zij  op  de So~  
 eietek -Eilanden  hebben.  In  deeze  bogt  wierpen  
 wij  opgehouden  dóór  (lilte,  met  aanhoudenden  
 regen  verzeld  tot  den  vierden  in  den  ageer-  
 rniddag,  wanneer  wij,  met  hulp  van  een  klein  
 koeltjen  uit  het  Z. W.  het  rak,  of het kanaal,  naaf  
 pee  ten  einde kwamen.  Toen verliet ons  het wind-  
 jen  en wij ankerden  onder de  oost-punt voor  een  
 t sndig flrand  in  dertig vademen water;  maar dee-  
 I  2  z§.