
 
		door  meer o f min  van  hun  bezogt,  die  ons  over^  
 vloed  van  visch  voor  fp ij kers,  glazen - koraalen  
 en  andere  beuzelingen  bragten  en  die  zig  zeer  
 vreedzaam  gedroegen.  % 
 Wij  plaatften den Sterrekundige met zijne werktuigen  
 en  eene  genoegzaame  wagc  op  een  klein  
 eiland,  dat  bij  laag  water  aan  Motuara  vast  is,  
 ;de  Hippa  genoemd,  daar  een  oud verfterkt  vlek  
 was,  dat de  inboorlingen  verhaten hadden.  Ons  
 volk gong hunne huizen  bewoonen  en door  dezelve  
 van  binnen een  voet uittegraaven,  maakten wij  
 ’er  zeer  goede  wooningen  van.  Dit gedaan  zijnde, 
   ftreeken  wij  onze  tenten  op Motuara  en  het  
 fchip  dieper  in  de  bogt  naar den wester-wal  gehaald  
 hebbende,  meerden  wij  het  vast  voor  den  
 'winter.  Toen  zetteden  wij  onze  tenten  op  digt  
 bij  de  rivier  o f  water-plaats  en  bragten  al  het  
 hout,  en  al  wat  op'het'dek  was*  aan land,  om  
 •  het  te  haten  kalfaaten,  wij  herftelden  het  wand  
 en  wij  gaven  het  fchip  eene  winter-huid  om  de  
 romp  te  bewaaren. 
 Den  elfden  Mey  gevoelden  wij  twee  fterke  
 fchokken van  eene  aardbeeving,  maar  wij  leeden  
 geene  fchade  ( ja ) .  Den  zeventienden  wierden  
 wij  verrascht  door  het  fchieten  van  het  volk  op  
 de Hippa  en  de  floep  afgezonden  hebbende,  had  
 deeze,  zoo  dra  zij  voor  den  mond  van het  kanaal  
 kwam,  het  vermaak  van  de  Refolutie  voor  hetzelve  
 te  zien.  Wij  zonden  terftond  de  floepen a f 
 om 
 om  haar  het .kanaal  in  te  helpen  boegfeeren,  al-  
 zoo  het  ftil was.  In den  avond  kwam  zij  omtrent-  
 eene  halve  Engelfche  mijl  van  ons  ten  anker  en  
 ■ éeë anderen  daags  ’s morgens  ligtede  zij  wederofii  
 anker  én Wond zig  tüsfchen  öns  en  het land.  Op  
 beiden  de  fchepen  was  eene  ongemeene  blijdfchap  
 over  onze  ontmoeting,  na  eene  fcheiding  van'  
 véértien  weekerï. 
 ❖ 
 vf* 
 mm 
 ave 
 IV.  DEEL. M AGT