fcuidlijke breedten te verlaaten en naar Nieuw-
Zeeland te flevenen dm de Avontuur op te zoeken
en mijn volk te ververfchen. Ik had ook enige
gedagten en zelfs een verlangen om de> Oostkust
van Van Diemens-Land te bezoeken * om
zeeker te weéten o f het aan de kust van Nieuw-
Zuid-fVales vast ware.
In den nacht van den zeventienden liep de wind
N. W. en woei met vlaagen, verzeld van dik dampig
weder ën regen. Dit hield den geheelen volgenden
dag aan, wanneer de lucht in den avond*
toen wij op 56° 15' Breedte en op 150° Lengte
Waren, opklaarde en wij de afwijking door ver-
fcheiden azimuths 130 30 Oast bevonden. Korf
daarop haalden wij met de log-lijn een ftuk rotswier
op, dat in een ftaat van verrotting en met
lepaden bedekt was. In den nacht was het Zui-
der Licht zeer helder.
Den volgenden morgen zagen wij eenen zeehond
en omtrent dien middag enige pinguins en
nog meer rots-wier, zijnde wij nu op 550 1
Breedte en op 15a0 ï Ooster Lengte. Op de
Breedte van 540 4' zagen wij ook eene bruine
meeuw en enig wier. De zee-lieden hebben dit
alles als zeekere tekenen van de nabijheid van land
befchouwd; ik kan dit gevoelen egter niet bevestigen.
Wij wisten óp deezen tijd van geen land,
en het is zelfs niet, waarfchijnlijk dat ’er land zij,
dat nader bij is dan Nieuw - Holland o f Van Diemens<
Iwem-Land, van welk wij tweehonderden zes-*
Hg mijlen af waren. Wij hadden op dienzelfden,
tijd verfcheiden bruin-visfchen, die om het fclïip
Ipeelden, in eenen Van welke de Heer c o o p e r
een harpoen wierp; dan, ialzoo het fchip zeven
knoopen liep, brak, na dat wij hem enig£
minuuten voortgefleept hadden, de fteel, voor
wij het fchip in zijne vaart konden doen verflap-
pem.
- Al zoo de wind, die tusfchen het Noorden en
Westen Haan bleef* mij niet toeliet Van Diemens-
Land aantedoen* zettede ik mijne koers naar
Nieuw - Zeeland en, geene vreés voor enig gevaar
hébbende * liét ik niet na zoo veel zeil te voeren
als ik könde, zoo bij nacht als bij dag» terwijl
ik het voordeel had van eene zeer fterke koelte ,
die verzeld was van dampig regenachtig weder en
eene zeer hooge zee uit het W. en W. Z. W;
Wij ontmoeteden nóg nu en dan eenen zee-hond*
bruine meeuwen en zee- wier.
In den morgen van den twee eii twintigfteri liep
de wind naar het Zuiden en bragt fchoon weder
mede» Op dèn middag bevonden wij ons op de
Breedte v&n 490 55/ en op de Lengte van 159^
ê8 , hebbende eene zeer hóogë zee üit het Zi W*
P e kwik was, zedert drie dagen, in den thermo^
meter tot 46 graaden gerezen en het weder was
zeer zagt. Zevén of ïtgt graaden Breedte hadden
een verbaazend verfchil in de gemaatigdheid vait
, IV. D e e l . G de