94 [Maart 17?$] R Ë t Z E R O N D O M
rén. Het grootst verfchil egter tusfchen dezelve*
zedert wij de Kaap verhaten hadden , was niet
Vtel meer dan twee graaden geweest.
Het bedaard, en ik mogt fchier zeggeh, aangenaam
weder, dat wij de laatfte twee of drie dagen
bij tijden hadden , deed mij wënfchen dat Wij
enige graaden zuidlijker waren en bragt mij zelfs
in verzoeking om den heven daarhenen te wenden;
maar welhaast hadden wij een weder, dat
ons deed zien dat wij ten vollen ver genoeg waren,
en dat de tijd naderde dat deeze zeeën niet tö
bevaaren zouden zijn zonder eene fcherpe koude
te ondervinden, waaraan w ij, om het in het voorbijgaan
te zeggen, vrij Wel gewend waren. Irt
den agtermiddag wierd de lucht fchielijk betrokken
; de wind liep door het Z. W. naar het W.
om en woei met flerke vlaagen, verzéld van dikke
zwaare buien van hagel en fneeuw, die ons-
dek, zeilen en wand aanhoudend bedekte, tot den
vijftienden, ’savonds ten vijf uuren. Toen bedaarde
de wind en liep Z. O'.; de lucht helderde
op en de avond was zoo ftil en helder, dat wij
Verfcheiden mijlen rondom ons zien konden, zijnde
ons gezigt alleen bepaald door den horizont»
Wij waren nu op 59° i f Zuider Breedte en op
140° 12' Ooster Lengte, en hadden zulk eene
'zwaare holle zee uit het W. Z. W ., dat Wij ver-
'zeekerd konden zijn in die ftreek geen land agtef
ons gelaaten te hebben. Ik was ook wel verzeekerd
DE WAERÈLD. [Maart i f f f l
jtérd dat *er geen land in het Zuiden lag, binnen
6o° Breedte. Wij hadden eene fchefpe vorst in
den nacht , die merkwaerdig door het Zuider Licht
verlicht was.
Den zestienden smorgens ten tien uuren, zoo
dra de zon zig vertoonde, op de Zuider Breedte
van 58° 51% was onze Lengte 1440 ia' Oost*
Dit goed weder was, als gewoonlijk, van korten
duur. In den agtermiddag van deezen dag hadden
wij weder dikke fneeuw- buien, maar het was
bij tusfchenpoozen vrij helder en in den avond,
op 58° 58'Zuider Breedte en op 1440 37' Ooster
Lengte, bevond ik de afwijking van de kompasnaald
door verfcheiden azimuths 31' Oost te zijn.
Ik was niet weinig verheugd in (laat te zijn dit
punt van de lijn, waarop de kompas-naald geene
afwijking heeft, met zoo veel juistheid te bepaa-
len; want eene halve graad befchouw ik zoo veel
als niets, zoo dat de fnijding van de Lengte en
Breedte, die ik zoo even heb opgégeevën, als
dat punt mag gerekend worden, zonder merklij-
ken misdag; want de lijn kan voorzeeker Hechts
zeer weinig ten Westen van hetzelve loopen.
Ik bleef oostwaarts, wat zuidlijk, ftuuren mee
eene frisfe koelte uit het Z. W. tot des anderen
daags *smorgens ten vijf uuren, wanneer -ik,
°P 59° 7' Zuider Breedte en op 14.6° 53' Ooster
Lengte zijnde, N. O. hield en op den middag
N ., alzo© ik het beiluie genoomen had de hooge
zuid