
 
		Welke  het  jongfte  aan  de  borst  was.  Zij  zagen  
 ’er  alle  wel  uit,  uitgezonderd  eene  vrouw,  die  
 eene groote  wen aan  haare  onderlip had,  die  haar  
 zeer lelijk  flond  en  zij  fcheen  om  die reden door  
 den man  grootlijks  verwaarloosd  te worden*  Zij  
 geleidden  ons naar  hunne  wooning,  die niet verre  
 in  het  bosch  Hond  en  uit  twee  geringe  hutten,  
 van  boom - bast  gemaakt,  beflond.  Hunne  kano, 
   die eene  kleine  dubbele was,  even groot  genoeg  
 om het  geheel  gezin  van de eene plaats naar  
 de andere  te brengen,  lag  in eene kleine kreèk bij  
 de  hutten.  Geduurende  ons  verblijf  tekende  de  
 Heer  hodges  de  meefte  van  hun  uit,  hetwelk  
 hem  door  hen  den  naam  van  Toe-Toe  deed gee-  
 ven,  welk woord  wij  gisten  dat  tekenen  of fchil-  
 deren  betekent.  Toen  wij  affcheid  namen,  bood  
 het hoofd van het  gezin mij  een  ftuk  doek o f klee-  
 ding van  hun eigen  maakzel  en enige andere beu-  
 zelingen  aan.  In  hét  eerst  dagt  ik dat  hij  het  gaf  
 als een  tegengefchenk  voor de gefchenken,  die  ik  
 hem  gedaan  had;  maar  hij  hielp  mij  weldra  uir  
 mijne dooling door te  kennen  te geeven dat hij een  
 van  de kleeden uit  onze  floep  verlangde.  Ik vatte  
 Zijne  meening  en  liet  ’er  hem  een  maaken  van  
 roode  baai,  zoo  dra  ik  aan  boord  kwam,  daar  
 het  regenachtig  weder  mij  den  volgenden  dag  
 ophield.  : 
 Den  negenden,  toen  het  fchoon  weder  was;,  
 tleeden wij  den  inboorlingen  een ander bezoek  en 
 wij