van de drie en veertig kerfpelen, op Madera uit drie
en zestig duizend negen honderd emdertien zielen,
o f een en dertig duizend drie honderd een en veertig
perfoonen van het manlijk .en twee en dertig duizend
v ijf hondèrd twee en zeventig van het vrouwlijk ge-
llacht. Maar in dat jaar ftierven ’ er vijf duizend
twee honderd drie en veertig perfoonen en daar wier*
den daarentegens Hechts twee duizend honderd agt
en negentig kinderen geboren, zoo dat ’er drie,dui*
zend vijf en veertig fterfgevalien meer waren dan ge*
boren kinderen. Het is zeer waarfchijnlijk dat dit
van eene befmetlijke ziekte gekoomen i s , want anders
moest het'eiland reeds lang ontvolkt z ijn , welks
luchtftreek evenwel zeer goed i s , wijl het weder gemeenlijk
zagt en de hitte zelfs in den zomer in de
hooge ftreeken zeer maatig is , waarom de aanzienlijke
lieden des zomers ook aldaar hun verblijf neemen,
In den winter zijn deeze bergachtige ftreeken wel
veele dagen lang met fheeuw bedekt; maar in de laa-
ge landen blijft zij nooit langer dan een’ o f twee dagen
liggen. Voor het overige kan men zig op de
juistheid van mijne opgave van geborene en geftor-
vene verhaten, wijl wij gelegenheid hadden, door
eenen geheimfchrijver van den Gouverneur, een uit*
trekzel uit het kerkboek te bekoomen.
Het gemeen volk is zwartachtig van kleur en wel
gemaakt, maar zij hebben groote voeten, dat denk*
lijk van het beklimmen der fteile en fteenachtige wegen
op de bergen koomen zal. Zij zijn lang van tronie,
hebben zwarte oogen en zwart bair, dat natuurlijk
krult, maar dat bij enige wolachtig begint te
kroezen, eene eigenfchap, die men misfchien aan
hunne vermenging met Negers zoude kunnen toe*
fchrijven. Zij zijn over het geheel lomp, doch,
niet lelijk gevormd. De vrouwen zijn lelijk; zij
hebben die bloezende kleur niet, welke bij eene bevallige
regelmaatige geftalte het vrouwlijk gedacht
van onze noordlijke landen den voorrang boven alle
andere vrouwen geeft. Hierin Madera zijn zij klein
en grof vgn gebeente, zelfs in het gezigt, maar
bijzonderlijk aan de voeten. Daarbij hebben zij niets
bevalligs in haare houding en beweegingen, en'in
kleur behooren zij tot de donkerde bruinetten. Maar
de juifte evenredigheid van haare wel gemaakte handen
en haare groote levendige oogen vergoeden haar
enigzints dat gebrek. De arbeidslieden draagen des
zomers linnen fchippers broeken, een grof hemd ,
eenen grooten hoed en laarzen. Enige hadden een
kort kamifoül van laken en eenen langen mantel:,
dien zij fomwijlen over den arm Haan. De vrouwen
draagen rokken en korte naauwe lijfjens,. eene dragt,
die wel zeer eenvoudig is , maar veele perfoonen niet
kwalijk ftaat. Zij draagen ook nog wel eenen korten
wijden mantel , maar het hoofd blijft geheel„ön-
gedekt en de ongetrouwde binden het hair boven op
de kruin van het hoofd te zaamen.
De landlieden zijn zeer fober en leeven (legt. Zij
leeven meeftendeels Hechts van brood en uien o f andere
wortelen en een weinig vleesch. Maar hoe ellendig
zij zig ook behelpen moeten, eeten zij tog
niet ligt ingewanden o f ander afval van vleesch, zij
noemende ellendigfte bedelaars pens-/lokkers. Hun
gewoone. drank is water of een dunne drank, dien
zij uit wijn-moer en water bereiden en dien zij
door gisting wat fcherp en zuur laaten worden;
maar hij kan niet lang bewaard worden. Den w ijn,
welke dit eiland zoo beroemd gemaakt heeft en
die hunner handen arbeid is , krijgen zij zelden
■ voor