
 
		ze  anker-plaats  had  niets  dat  zig  aanbeval  gelijk  
 die,  van  welke  wij  kwamen,  die alles  had  wat  
 vaordeelig  was  ( 1 4 ) . 
 In  den  nacht  hadden  wij  enige  zwaare  wind-  
 vlaagen,  met  regen,  hagel  en  fneeuw  en  enigen  
 donder  verzeld.  De  dageraat  vertoonde  ons alle  
 de  bergen  en  heuvelen  met  fneeuw  bedekt.  Ten  
 twee  uuren  in  den  agtermiddag  kwam  ’er  een  
 klein  koeltjen  uit  het  Z.  Z.  W .,  dat  ons,  met  
 hulp  van  onze  floepen,  het  kanaal  af naar  onze  
 voorgenoomen  anker-plaats  bragt,  daar wij,  ten  
 agt  uuren,  ankerden  in  zestien  vademen water  en  
 ons-met  eene paerden - lijn  aan  den wal vast meerden  
 onder  de  eerfte  punt aan  ftuurboord,  als men  
 uit  zee  koomt,  voor  welke  wij  door  de  punt ge»  
 dekt  waren. 
 In  den  morgen  van  den  zesden zond ik den luitenant  
 p i c k e r s g i l l   met  de  twee Heeren  fo r-  
 s t e r   om den  tweeden  arm,  die naar het Oosten  
 inloopt,  te  onderzoeken,  terwijl  ik  door  ver»  
 kouwdheid  aan  boord  moest blijven.  Ik  liet  on-  
 dertusfchen  alles  van  tusfchen  deks  naar  boven  
 brengen,  het  dek  tedeeg  fchoon  maaken  en zuiveren  
 met vuuren,  eene  zaak,  die  nooit  lang  uit-  
 geftéld  moet  worden  bij  nat  vogtig weder.  Het  
 fraai  weder,  dat  deezen  geheelen  dag had  aangehouden, 
   wierd  in  den  nacht  gevolgd  van  eenen  
 florm  uit  het N.  W .,  die  in  fterke  vlaagen woei,  
 met  regen  verzeld  en  die  ons  noodzaakte  onze 
 braro- 
 Tbram-raas  en  onder-raas  te  flxijken  en nog  eene  
 paerden-lijn  aan  'den  wal  vast  te  maaken.  Het  
 flegte  weder  bleef  den  gantfchen  dag  en  den  volgenden  
 nacht  aanhouden  ,  waarna  het  ftil  wierd  
 met fchoon weder. 
 Den  agtflen  ,  ten,zeven  uuren  ’smorgens,  
 kwam  de  Heer  p ic k e r s g il l   met  zijne  reisgezellen  
 in  niet  al  te  goeden  flaat  van  gezondheid  
 terug.  Hij was aan  het boven - eind  van den  arm,  
 dien  hij onderzoeken  moest,  geweest  en  giste  dat  
 hij  omtrent  agt  Engelfche  mijlen  in  liep.  Daar  
 is  goede  anker-plaats,  hout,  zoet  water,  gevogelte  
 en  visch.  Ten  negen  uuren  vertrok  ik  om  
 het ander kanaal,  of het digst aan  zee  is ,  te  onderzoeken  
 en  beval  den  Huurman  g i l e e r t   het  kanaal  
 naar  zee  te  gaan  opneemen,  terwijl  die aan  
 boord  alles  in  gereedheid  bragten  om  te  vertrekken. 
   Ik  voer'het  kanaal  op  tot  ’sagtermiddags  
 ten  vijf uuren,  wanneer  het  flegt weder mij  nood»  
 zaakte  terug  te  keeren  eer  ik  aan  het eind  geweest  
 was.  Alzoo  dit  kanaal  ten  naaften  bij  op  eene  
 lijn  met  de  zee-kust  liep,  was  ik  van  gedagten  
 dat  het  misfchien gemeenfchap  hadde  met  Twij-  
 felachiige -- Haven  of  het  een  o f  ander  kanaal  
 naar  het  Noorden.  De  fchijn  was  egter hier  te-  
 gens  en  het  flegte  weder  verhinderde mij  het ftuk  
 te onderzoeken,  fchoon  het  in  weinige uuren  ge-  
 fchieden  kon.  Ik was  ’er omtrent  tien  Engelfche  
 mijlen  in  en  dagt  dat  ik  het eind  zag;  ik  vond aaa  
 I  g  de