
fte dagen gehad 'hadden uit het N. O., N. N. W.
en W ., liet mij geene reden over om te gelooven
dat ’er land van enige uitgeilrektheid in het Westen
lag. Wij bleeven dan oostwaarts ftuuren,
Hechts enige en weinige uuren in den nacht bijleggende
en in den morgen hervatteden wij onze
koers vier Engelfche mijlen Noord en Zuid van
den anderen verwijderd, alzoo het dampig weder
ons niet toeliet ons verder van malkanderen te
houden. Wij voeren voorbij twee of drie kleine
Rukken rots - wjer en zagen twee of drie vogelen,
bekend bij den naam van eier-vogelen; maar wij
belpéurden geene andere tekenen van land. Op
den middag deeden wij waarneemingen op 48° 3^'
Zuider Breedte en op 590 35' Ooster Lengte.
Naardien wij maar enige weinige Engelfche mijlen
verder zuidwaarts zien konden en alzoo het
niet onmogelijk was dat ’er niet verre af in d|e
Rreek land ware, gaf ik bevel Z. i O..te ftuuren
en deed de sivontuur fein van te volgen, alzoo
zij door deeze wending agter geraakte. Het weder
bleef dampig tot des avonds ten half zeven
uuren, wanneer het opklaarde, zoo dat wij in
Raat waren vijf mijlen rondom ons te zien.
Nu op de Zuider Breedte van 490 13' zijnde ^
zonder het minde teken van land te zien, wendde
ik voor den wind en duurde weder oostwaarts;
kort. daarop fprak ik ipet kapitein f u r ^ e a u x *
Hij |pij dfi? hij dage dat he* land ten N. W.
v ■ van
van ons lag, alzoo hij eens opgemerkt had dat de
zee effen was, toen de wind uit die ftreek waaide.
Alfchoon dit niet overeenkwam met de waarneem
rningen, die wij op de zee gemaakt hadden, ber
floot ik .egter dit fluk optehelderen, zoo de wind
mij toeliet in eenen behoorlijken tijd ^westwaarts
te koomen ( 2 ) .
Den derden, des morgens ten agt uuren, op
de Zuider Breedte van 48° 56' en op de Ooster
Lengjce van 6o° 47'en meer dan 30 ten Oosten van
den meridiaan van Mauritius zijnde, begon ik te
wanhoopen land in het Oosten te zullen vinden
en befloot, alzoo de wind nu Noorden geloopen
was, in het Westen naar hetzelve te zoeken. Ik
wendde dan en ftevende westwaarts met eene fris*
fe koelte; deeze nam zoodanig toe dat* wij nog
voor den avond niet meer dan twee onderzeilen
konden voeren en eindelijk genoodzaakt waren
onder de fok bijteleggen, hebbende eene verbaa?
zende hooge zee uit het W. N. W ., niettegen-r
ftaande de kragt van den wind uit het N. ten W.
kwam. Den volgenden morgen ten drie uuren
verminderde de wind; wij haalden de zeilen dan
bij en bleeven westwaarts oplqeven tot den zes?
den ’§ morgens ten tien puren.
Wij waren nu op 48° 6' Zuider Breedte en op
$8° 22' Ooster Lengte en de wind ftond naar allen
fchijn vast in het W. N. W, Geene waarfchijn?
.lijkheid ziende van land te zullen ontmpeten, liet
5 ik