
 
		omtrent  van  de  grootte  van  eene  kleine  duif wa»  
 ren.  Hun rug  en  de  boven-zijde  van  hunne  vleugelen, 
   hunne  pooten  en  fnavels  zijn  blaauwach-  
 tig  graauw  van  kleur.  Hun  buik,  en  het onderr 
 e  van  hunne  vleugelen  zijn wit,  een  weinig met  
 blaauw getint.  Het  boveufte  van  hunne  flagpen-  
 nen  is donker  blaauw,  met  zwart getint.  Daar is  
 eene  ftreep  van  vederen,  die  bijna  van  die  kleur  
 zijn,  langs  het  bovenfte  gedeelte  van hunne vleugelen  
 en dwarsch  over  den  rug een  weinig  boven  
 den  ftaert.  Het  eind  van  de  ftaert-pennen  is  ten  
 naaften  bij  van  dezelfde  kleur.  Hunne  fnavels  
 zijn  veel  breeder  dan  bij  alle  andere  vogelen  van  
 cfct  gedacht,  die  ik ken  en  hunne tongen  zijn aan-  
 merklijk  breed.  Deeze  blaauwe  onweêrs - voge-  
 len,  gelijk  ik  hen  noemen  zal,  worden  nergens  
 gezien dan  in het  zuider  halfrond  van  omtrent 28°  
 en  hooger.  De  thermometer Hond  nu  in  de  open  
 lucht  op  33°,  in  de  zee  digt  bij  de  oppervlakte  
 op  32°  en  op  34°f  toen  hij  opgehaald  was en  zes  
 minuuten  in  het  ophaaien  was  onder weg geweest  
 van honderd  vademen  diepte,  daar  hij  geduuren-  
 de  zestien minuuten  was verbleven. 
 Den  vier  en  twintigften  woei  de  wind van  uit  
 het N. W.  tot  uit  het N.  O.  met eene labber koelte  
 en  fchoon  betrokken  weder.  Op  den  middag  
 waren  wij  ,  volgens  onze  waarneeming,  op  de  
 ZuiderBreedte van  56°  31' en op  de  Ooster Lengte  
 van  31°  lp ',  terwijl  de  thermometer  op  350  
 *  ftond* 
 £ond.  Mij  bij  een  ijs-eiland bevindende,  dat omtrent  
 vijftig  voeten  hoog was  en  vier honderd  vademen  
 omtreks  had,  zond  ik  den  Huurman  met  
 de  jol  om  te  zien  of  ’er  ook  water  van  af  liep.  
 Hij  keerde  binnen  kort  terug  met  bericht  dat  
 ’er  geen  droppel  of  enige  fchijn  van  dooi  wasv  
 In  den  avond  zeilden  wij  door  veel  drijf-ijs  o f  
 velden  van  los  ijs,  die  in  de  rigting  van  Z.  CL  
 en  N.  W.  lagen;  wij  hadden  te  zelfden  tijdver-  
 fcheiden  van zulke  eilanden  in  het gezigt. 
 Den  vijf  en  twintigften  liep  de  wind  uit  het  
 N.  O.  door  het  O.  naar  het  Z.  en het woei eene  
 labber  koelte,  met  welke  wij  W.  Z.  W.  fteven-  
 den  en  op  den  middag  bevonden  wij  ons  op  57®  
 5.0'  Zuider  Breedte  en  op  290  32'  Ooster  Lengte. 
   Het  weder  was  fchoon  en  nevelachtig;  de  
 lucht  fcherp  en  koud  met  fterke  vorst.  En  al-  
 fehoon  het  hier  nü  midden  in  den  zomer  wasy  
 twijfel  ik  zeer  of  de  dag wel  kouder ware  in enig.  
 gedeelte  van  Engeland.  De  wind  bleef zuidlijk y  
 woei  eene  frisfe  koelte  met fchoon  bétrokken weder  
 tot  den  volgenden  dag  omtrent  den  middagy  
 wanneer  wij  eene  heldere  zonnefchijn  hadden  en  
 bij  waarneeming  bevonden  dat  wij  op  de  Zuider  
 Breedte  van  58° 31'  en  op  de  Ooster Lengte van  
 2 6°  57'  waren. 
 Geduurende  de  laatfte  vier  en  twintig  uureiï  
 voeren  wij  door  verfcheiden  velden  van  los  ge-  
 brooken  ijs.  Zij  waren  gemeenlijk  fmal,-  maar 
 Van’