Ten negen uuren ’s morgens lieten wij hetafè
zakken naar een ijs-eiland, dat wij op den middag
bereikten. Het was tën vóllen eene halve mijl
in omtrek groot en ten minflen twee honderd voeten
hoog, maat daar was weinig los ijs bij. Doch
terwijl wij in bedenking waren of wij ónze floepen
al of niet zouden uitzetten om enig ijs opteA
visfchen, brak ’er eene groote menigte van het
eiland af. Hierop heiden wij de floepen uit en
gongen aan het werk om enig ijs in te neemem
De ftukken ijs, groot en klein, die van het eiland
aforaken, dreeven* naar ik Zag; fterk naar het
Westen jj dat is, zij verlieten het eiland in die rigi
ting en waren, in weinige uuren, wijd en zijd in
zee veripreid. Dit wierd ; gelijk ik niet twijfel,
veroorzaakt door eenen Aroom, die in die Areek
liep i want de wind kon flechts weinig uitwerking
op het ijs doen, vooral naardien ’er eene groote
holle zee uit het Westen liep. Deeze omflari-
digheid belemmerde ons grootlijks in het opvis-
fchen van ijs; het gelukte huri egter voor agt
uuren omtrent negen o f tien tonnen binnen boord
te krijgen, wanneer wij de floepen weder inhei-
flen en oostwaarts, een weinig zuidlijk, fleven-
den, met eene frisfe koelte uit het Zuiden, die,
kort daarop, naar het Z. Z. W. en Z. W. liep,
met fraai maar betrokken weder. Deeze koers
bragt ons tusfchen veele ijs-eilanden, zoo dat wij
met veel vowzigtigheid moeflen voortflevene».
‘ • In
In den nacht daalde de kwik in den thermometer
tot twee'graaden beneden het vriespunt ëh het water
in de bakken op het dek was bevrozen. Naardien
ik de hoogte van den thermometer in deeze
laatfle dagen niet heb opgegeeven , zal ik rtu .aanmerken
dat, naar maate wij noordwaarts fleven-
dën, de kwik trapswijze tot 45 graaden rees, en
Weder daalde, naar maate wij zuidwaarts vorder-
’den* tot op de hoogte als ik heb opgegeeven; en
•zij rees op het midden van den dag niet hoogef
dan tot op 34 of 35 graaden',
In den morgen van den agttlendeh, wanneer
toji op 57° 5 4 'Zuider breedte en op 830 i4 /Oos-
ter Lengte waren , was de afwijking van de kompas
naald 390 33' West. In den avond; op 58°
s Zuider Breedte en op 84° 35 Ooster Lengte;
was zij flechts 370 8' West, hetgeen mij deed denken
dat zij aan het afneemen was. Maar in dett
avond van den twintigflen; op 58° 47' Zuidëf
Breedte en op po° 56' Ooster Lengte; nam ik négen
azimuths met Dodor k n i gh t s kompas;
die 40° 7' afwijking opgaven, en nog negën met
ÓREGÓRYS kompas; die 4Ó0 15' Westlijke afwijking
opléverden:
Deeze’n dag, op den middag; ómti-ent op dë
zoo even gemelde Lengte en Breedte zijndë;
meenden wij dat wij in het Z. W. land Zagëa. Dé
fchijn was zoo groot, dat Wij niet twijfeldèn óf
het was er wezenlijk en dus wendden Wij om ’er
. JV* DEEfc.-4 F- •