
 
		bergen  zagtlijk op en  zijn  met bosch  en  boomenbe-  
 wasfen;  men  vindt  egter  ook  enige,  die op  de  toppen  
 zonder  boomen  zijn  en  Hechts  eene  foort  van  
 gemeen  varen-kruid  (acroftichum  furcatum) v oort-  
 brengen.  Het  land  ziet  ’er  op verfcheiden  eilanden  
 in  het kanaal  en  op  een  groot  deel  der  zmd-oostlij-  
 ke  kust  van  dezelve,  van  Kaap  Koamaroo  tot  de  
 O o s t -B a a i,  omtrent  even  zoo  uit.  Na dat wij  eene  
 menigte nieuwe planten  hadden  verzameld,  waaronder  
 ook  eene foort van peper was,  die bijna als gember  
 fmaakte,  en  ook  allerhande  vogelen  gefchoten  
 hadden,  keerden  wij  des  avonds  laat  aan  boor 
 Den  volgenden  morgen  wandelden  wij  de  bogt 
 rond het ftrand  langs  om  planten  en  vogelen te  zoeken  
 en  des  namiddags  gongen  wij  naar  de khppige  
 kust  van  Jackfons- punt  om  Kormorans te fchieten ,  
 die wij  nu  in  plaats  van  wilde  Eenden  hadden  keren  
 eeten.  In  dien  tusfchentijd  kreegen  wij  een  
 tweede  bezoek  van  het  huisgezin,  dat  den  drie en  
 twintigften  reeds  bij  ons  geweest  was ,  maar het  
 fcheen ditmaal  Hechts  aangelegd  te  zijn  om mede  te  
 eeten  want  om  te vermangelen  hadden  zij mets me-  
 degebragt.  Wij vraagden naar hunne naamen;  maar  
 het  duurde  een’  geruimen  tijd  eer  zij onze meening  
 verdaan  konden.  Eindelijk  vernamen wij dat de  oud-  
 fte  onder  hen  Tewahanga  en  de  andere  Kotughaa *  
 Koghoaa,  Khoad,  Kollakh  en  Taywaherm  heeteden.  
 Deeze  laatfte  was  een  jongen  van  omtrent  veertien  
 ïaaren ,  die  iets  zeer  aanvalligs  aan  zig  had  en die  
 ook de levendigfte en  verftandigfte  van  alle  fcheente  
 ziin.  Wij  namen  hem mede  in  de kajuit  en hieldei^  
 hem*  ten  eeten,  dat  hij  fmaaklijk  deed.  Onder andere  
 at  of liever  verflond  hij  met  eene  regte vraatlusteen  
 Huk  van  eene  Kormorans-pastei  en,  tegens  
 alle  verwagting,  fmaakte hem  de korst beter  dan  het  
 vleesch.  De  kapitein  fchonk  hem  Maderawijn  in,  
 waarvan  hij  wat  meer  dan  een  glas  dronk,  fchoon  
 hij  in  het  begin  veele zuure  en fcheeve  gezigten  trok.  
 Toen  ’er  hierop  eene  flesch  van  zeer  zoete  Kaap-  
 fchen wijn  op  tafel  kwam,  wierd  hem daarvan  ook  
 een  glas  voorgezet:  deeze  fmaakte  hem  zoogoed,  
 dat  hij de  lippen  onophoudlijk  lekte  en  weldra  nog  
 een  glas  begeerde,  dat  hem  ook  gegeeven  wierd.  
 Nu  begon  hij  eerst  levendig  en  fpraakzaam te worden. 
   Hij  danfte  de  kajuit  rand  en kreeg  in  eens  in  
 gedagten  om  den  floep-mantel  van  den  kapitein  te  
 willen  hebben,  die  op  eenen  ftoel  lag.  Toen  hij  
 een  weigerend  antwoord  bekwam,  wierd  hij  zeer  
 verdrietig;  het  duurde  niet.lang  of  hij  vroeg  eene  
 ledige  flesch,  en,  daar  deeze  hem  ook  geweigerd  
 wierd,  liep  hij,  in  groote  toornigheid,  de  kajuit  
 uit.  Op  het  dek  vondt  hij  enige  van  onze  bedienden, 
   die  linnen  op vouwden,  dat  zij  gedroogd hadden. 
   In  eenen  dogenblik  had  hij  een  tafel-laken  
 weggefnapt,  maar men nam  het  hem  terftond weder  
 af.  Nu  kon  hij  zig  in  het  geheel niet meer bedwingen, 
   hij  dampte met  de voeten,  dreigde,  bromde  of  
 gromde  iets  tusfehen  de  tanden  en  wierd  op  het  
 laatst zoo boosaartig,  dat  hij geen  woord meer  fpree-  
 ken wilde.;  De  gevoelige  ligt  te  beledigen  aart van  
 dit  volk  vertoonde  zig  nooit ^duidlijker  dan  in  het  
 gedrag  van deezen  jongeling,  en wij  zagen  bij deeze  
 gelegenheid  welk  een  geluk  het  voor  hun  is dat zij  
 geene dronken maakende dranken  kennen,  want  deeze  
 zouden  hen  onfeilbaar  nog  wilder  en  onhandel-  
 baarer  tnaaken.