
 
		digfte  dieren,  die  men  zig verbeelden  kan.  Zij  fchij-  
 nen  daar  niet  fchranderer  en  leerzaamer  te  zijn  dan  
 onze  fchaapen  ,  die  men  als,  zinnebeelden  van  dé  
 grootfte  onnozelheid  en domheid voorftelt.  In Nieuw•  
 Zeeland worden  zij  met  visfchen  geyoêrd,  op  de  andere  
 eilanden met  vrugten  en  kruiden.  Veelligt  verandert  
 beidenerlei  voedzel  hunnen  natuurlijken  aanle 
 g ,  veelligt  brengt  ook  de  opvoeding  nieuwe  in-  
 ftindlen  voort.  De Nieuw - Zeelandfche  honden  krijgen  
 hetgeen  van  de  maaltijden  van  hunne  meefters  
 overblijft  en  dus  leeren  zij  visch  en  menfchen*  
 vleesch  eeten  en  krijgen  ook  honden-beenderen  te  
 kluiven  en  zoo  worden  de  jonge  honden,  van jongs  
 aan,  gewend  huns  gelijken  te  eeten.  Wij  hadden  
 eenen  jongen Nieuw -  Zeelandfchen  hond  aan  boord,  
 die,   toen  wij  hem  kogten,  denklijk  nog  niets  als  
 moeder-melk  geproefd  had,  en  evenwel  vrat  hij  
 van  ons  honden - gebraad  het  vleesch  zoo wel  als  dé  
 beenderen met  groote  gretigheid ,  daar  ondertusfchen  
 andere  van Europisch  ras,  die  wij van  de  Kaap  me-  
 degenoomen  hadden,  beiden  niet  wilden  aanraaken ,  
 ik  laat  liaan  vreeten.  Toen  eene  jonge  teef van  de  
 Kaap  op  het  fchip  jongen  had  geworpen,  van welke  
 een dood  ter waereld  kwam,  viel  onze  jonge Nieuw-  
 Zeelandfche  hond  ’er  terftond  op  aan  en  vrat  het  
 met  de  grootfte  gretigheid  op.  Dat  in  het  begin bij  
 enkele  honden  Hechts  eene  gewoonte  was  is  veelligt,  
 door  langheid  van  tijd,  een  algemeen  inftinft  geworden. 
   Een matroos,  die  zig  in  den  vinger  gefneden  
 had,  liet  hem  het  bloed  lekken,  waarop  hij  niet  alleen  
 gretig  w a s ,  maar  hij  wilde  zelfs  in  den  vinger  
 bijten. 
 Blaaz* 
 5  Bladz.  194  ( 2 ) .   Kapitein  f u r n e a u x   nam  dee-  
 , ze  ftilte  en  de  nabijheid  der  fchepen waar om  bij  ons  
 aan  boord  te  koomen  eeten.  Hij  berichtede  den  kapitein  
 dat  zijn  volk  nog  gezond  was,  uitgezonderd  
 eenen  o f  twee  mannen,  die  van  hunnen  omgang met  
 .ongezonde  vrouwsperfoonen  vuile  ziekten  hadden  
 gekregen.  Dit  naricht  was  ons  in  zoo  verre  zeer  
 onaangenaam,  wijl  men  daaruit  kon  opmaaken  dat  
 die  kwaadaartige  ziekte  ook  reeds  Nieuw > Zeeland  
 bereikt  hee ft,  want  deeze  mannen  konden  nergens  
 ganders  befmet  zijn  geworden.  Uit  aanmerking  van  
 de  fchriklijke  gevolgen  ,  welke  deeze  verderflijke  
 kwaal  bij  de  Nieuw-Zeelanders  moet  hebben,  hielden  
 wij het een allerernftigst onderzoek waerdig  o f  en  
 bij  welke  gelegenheid  zij  dezelve  van  de Europeaa-  
 nen  haddem kunnen  bekoomen?  De  eerfte  ontdekker  
 van  het  land  a b e l   Ja n s e n   t a s m a n   kwam  .’er  
 in het  jaar  1642;  maar  hij  had  .geenen  den  tninften  
 vriendlijken  omgang  met  de  inwooneren,  ja  het  is  
 waarfchijnlijk  dat  geen  eenige  van  zijn  volk  aan  land  
 geweest  is»  Kapitein  c o o k  was  de  volgende  Zee-  
 vaarer,  welke  na  dien  tijd  Nieuw- Zeeland  bezogt,  
 alfchoon  hij  eerst  meer  dan  honderd jaaren  daarna,  
 te  weeten  eerst  in  het  jaar  1769  en  1770,  aan  die  
 kusten  aanlandde.  Hij  kwam  toen met  zijn  fchip  de  
 Endcavour  van  Otahiti  en  de  Sociëteit - Eilanden,   
 daar  verfcheiden  van  zijn  volk  waren  befmet  geworden. 
   Doch  daar  hij  op  de  vaart  van  deeze  eilanden  
 naar  Nieuw - Zeeland  bijna  twee  maanden  onder weg  
 bleef,  had  de  Heelmeefter  tijd  gehad  om  het  volk  
 /  Volkoomen  te  geneezen  en  bij  de  aankomst  aan  dee-  
 '   ze  kust  verzeekerde  hij  den  kapitein  uitdruklijk  dat  
 bij  geenen  van  deeze  zieken  meer  het  minfte  fpoor  
 van  de  kwaal  overig  was.  Desniettegenftaande  gebruik*