
 
		n   [Nov.  17 72 ]-R E I Z E   R O N D OM   
 TWE EDE   HOOFDSTUK. 
 Vertrek  van  de  Kaap  de  Goede  Hoop  naar  de  
 Zuid-ppol.  Nafpeur ingen  naar  een  zuidlijk  
 land,. 
 a  dat  ik  nu eindelijk  alle  mijne zaaken  aan  de  
 Kaap  verrigt  en  affcheid  genoomen  had van  den  
 Gouverneur  en  enige  van  de  voornaamfte  ampte-  
 naaren,  die  mij  mee  eene  zeer  verpligtende  bereidwilligheid  
 alle  hulp  verleend  hadden  ,  die  
 ik   verlangen  konde,  begaven  wij  ons  den  twee  
 en  twintigften  November  aan  boord  en  des  namiddags  
 ten  drie  uuren  ligteden  wij  het  anker  
 en  gongen  onder  zeil  met  den  wind  N.  ten  W.  
 Zoo dra het anker geligt was,  begroeteden wij  het  
 kasteel  met vijftien  fchooten,  die  onmiddelijk  beantwoord  
 wierden,  en,  na  enige  gangen  gedaan  
 te hebben,  geraakten  wij  ten  zeven uuren  de baai  
 uit,  op welken  tijd  de Had  vier  Erigelfche mijlen  
 Z*  O.  van  ons  af  lag.  Hierop  Huurden  wij  den  
 geheelen  nacht westwaarts  om  vrij  van  het land  te  
 geraaken,  hebbende  den wind N. N. W.  en N. W.  
 met  vlaagen  van  regen  verzeld,  hetwelk  ons ver-  
 pligtte  onze  topzeilen  te  reeven.  De  zee  was we-,  
 der  enigen  tijd  verlicht  op  dezelfde wijze  als den 
 t )Ë   W A È R Ë L D .   [iVW.  177a]  20 
 hacht  voor  wij  in  de  Tafel - Baai gekoomen wan  
 ren. 
 Zoo dra wij  in  volle  zee waren *  rigtede  ik mijne  
 koers naar Befnijdenis - Kaap.  De  wind bleef1  
 in het N. W.  met  eene  labber  koelte  tot  den  vief  
 en twintigften*  wanneer  hij  naar  het  Oosten  liep.  
 Op  den  middag  van  deezen  dag  waren wij  op  de  
 Zuider Breedte  van  350  25' en  29' ten Westen van  
 de  Kaap  en  hadden  overvloed  van  albatrosfen  
 rondom  ons*  van, welke  wij  verfcheiden met  haa-  
 ken en  lijnen vongen,  die veelen  van  het volk wel  
 fmaakten,  fchoon  zij  te  deezen  tijd  met  versch  
 fchaapen - vleesch  opgedischt  wierden  ( 1  _).  AH  
 zoo  ik begreep  dat wij weldra  in de  koude zouden  
 koomen,  liet  ik  lange broeken  geeven  aan  degee-  
 nen,  die  dezelve  nodig  hadden*  en  ik  gaf  eiken  
 van  het volk het dikke flanellen wambuis en broek,  
 welke de  Admiraliteit  voor  hun  had mede gegee-  
 ven. 
 De  wind  bleef  twee  dagen  oostlijk  en  woei  
 eene  labber koelte,  die  ons  tot op  de  Breedte  van  
 3$°  4'  en  2°  Lengte  ten  Westen  van  de  Kaap  
 bragt*  zijnde  den  thermometer  op  520!.  Nu  
 liep  de  wind  W.  en  Z.  W .,  zettede  zig  op  den  
 negen  en  twintigften  in  het W. N. W.  en  groeide  
 aan  tot  een  ftorm,  die,  met  nu  en  dan  eens wat  
 bedaarder weder,  aanhield  tot den  zesden December  
 ( 2 ) ,   wanneer wij  op  de  Zuider Breedte van  
 48° 41'  en  op  de  Ooster  Lengte  van  18°  24' waren,.