genoomen, wijl deeze man, meer dan iemand aan
boord , van de taal van het land verftond; want hij
was bijzonder ervaren in de Otahitifche taal, en tus-
fchen deeze en de taal van Nieuw - Zeeland is flechts
zoo veel onderfcheid als gemeenlijk tusfchen twee
tongvallen is ; wij konden desniettegenftaande niet
met hun te regt koomen, want het fcheen dat dit
huisgezin eene bijzonder harde en onverftaanbaare
uitfpraak hadde,
Terwijl wij de baai opgevaaren waren, was het
weder aanhoudend betrokken geweest; egter kwam
het op de plaats, daar wij waren , niet tot regenen.
Toen wij weder aan het fchip kwamen, zeide men
ons dat het in onze afwezigheid geftadig geregend
had , en wij befpeurden ook iadedaad in het vervolg
dikwijls dat het in de Donkere Baai menigmaalen op
de eene plaats regende, terwijl ’ er niet verre daarvandaan
geen druppel viel. Dit wordt waarfchijn-
lijk veroorzaakt door de langs de zuid-kus t van de
baai naar de westlijke land-punt loopende bergen ,
in zoo verre z i j , om hunne hoogte, bijna aanhoudend
met wolken bedekt zijn. Daar nu de b o g t,
waarin wij lagen, beneden dezelve la g , en , om zoo
te fpreeken, rondom met dezelve omringd w a s ,
wierd zij als de verzamelplaats der dampen, die geftadig
uit het water opfteegen, en zoo zigtbaar langs
de zijden der bergen heen trokken, dat de kruinen
der boomen fteeds met eene foort van witten half-
sdoorfchijnenden nevel omgeeven waren, die dan
daarna , als eene fterke daauw o f regen, nederviel
en ons tot op de huid nat maakte. Aan de noordzijde
van de baai is dit z o o n ie t , want daar liggen
enkel vlakke eilanden en de uitwaasfemingen van de
zee dreeven over dezelve henen, regtuit naar de in
den
dan agtergrond der baai gelegene A lp en , die aanhoudend
met fneeuw bedekt zijn, Daar de lucht in
onze bogt altijd vogtig w a s , wierd het-in ’ t fchip
overal dampig, dat noodwendig ongezond moest
zijn en dat onder andere ook onze verzameling van
planten, die wfj gemaakt hadden , in den grond be-
dorf. Het fchip lag zoo na aan eenen fteilen en met
boomen en ftruiken bewasfen oever, dat het in de
kajuit, zelfs bij helder weder, doch vooral bij mist
en regen, altijd donker was en dat wij zelfs dikwijls
op den vollen middag licht moeiten branden. Wij
lieten ons evenwel deeze onaangenaame omftandig-
heden, om den grooten voorraad van verfche visch ,
die op deeze plaats te krijgen was , niet verdrieten,
wijl wij door zulk een gezond voedzel en met' ons
bier en de myrten-thee tog ten minden vrolijk en
gezond bleeven. Wij waren zedert ons verblijf alhier
waare visch-eeters geworden, want veele van
ons aten bijna niets dan visch. Uit vrees dat wij
deeze goede fpijs in het vervolg moede zouden worden,
zogten wij die dikwijls op nieuwe wijzen klaar
te maaken. Wij maakten visch-foepen en visch-
pastijen, wij kookten , wij bakten , wij braadden ,
wij Hoofden die; maar het was zonderling dat alle
konftenarijen van de kook-kunst de walging, die
wij daardoor voorkoomen wilden , flechts te fpoedi-
ger voortbragten , want degeene, die zig vergenoegden
hunne visfehen maar liegt weg in zee-water gekookt
te eeten, behielden alleen eene voorbeeldlijke
eetlust:
A s i f increafe o f appetite had grown
By what jt fed on -— -
S HAKE SPEAR.