
 
		de noord-zijde  drie  inhammen,  in  welke,  gelijk  
 éok  aan  de  zuid  zijde,  tusfchen  het  groot  land  
 en  de  eilanden,  die  omtrent  vier  Engelfche  mijlen  
 diep  in  den  inham  liggen,  goede  anker-grond  
 is,  en  hout,  water en wat men  nog meer verwagf  
 £en  kan,  als  visch  en wild  gevogelte;  van  de  laat-  
 fte  fchooten  wij,  op  deezen  togt,'drie  dozijnen.  
 Na  een  zeer  harde  roeijing  tegens  wind  en  regen,  
 kwamen  wij  des  avonds  omtrent negen  uuren aan  
 feoord  zonder eene  drooge  draad aan  ons  Iighaam.  
 ■  Dit  liegt weder  hield  egter  niet  langer aan  dan  
 den  volgenden  morgen ,  wanneer  het  fraai  wierd  
 én  de  lucht  ophelderde.  Doch  alzoo  wij  geen?  
 wind hadden  om  naar  zee  te gaan,  gongen  wij  in  
 twee  partijen  uit  fchieten;  ik ,  verzeld  van  de  
 twee  Ileeren  fo r s  t e r   en  enige  andere,  voeren  
 naar  den  arm,  in  welken  ik  daags  te  vooren  
 geweest  was,  en  het  ander  gezelfchap  gong naar  
 de  inhammen  en  eilanden,  door  den  Heer  gil-  
 | e r t   ontdekt,  toen  hij  uit  was  geweest en daar  
 Mj veel  wild  gevogelte  gevonden  had.  Wij  hadden  
 eenen  fraaien  dag  en  des  avonds  kwamen wij  
 alle  weder  aan  boord;  ik  met  mijn  gezelfchap  
 hadden  eene  goede jagt;  maar  hét  ander had  weinig  
 opgedaan. 
 Den geheelen  voormiddag van  den  tienden  hadden  
 wij Herken  wind  uit  het Westen  ,  van  zwaare  
 regen-buien  verzeld  en  met zulke  rukwinden  van  
 de  hoogten  ioomepde  aan  waaien,  dat  het 
 voor. 
 voor ons  niet  raadzaam  was  onder  zeii, te  gaan.  In  
 den  agtermiddag was de  wind meer  bedaard  en  het  
 wierd  zelfs  fraai  weder,  waarom  ik,  de  Heer  
 icooPER  en  enige  andere  in  de  floepen  naar de  
 klippen voeren,  die  aan  deezen  mond van  de  baai  
 liggen,  om  zee-honden  te  dooderr.  Het  weder  
 was  niet  al  te  gunftig  voor  deeze  jagt  en  de %ee  
 liep  hoog,  zoo  dat  het  moeijelijk was  te  landen;  
 wij  doodden  ’er  egter  tien;  maar  hadden  fleehts  
 tijd  om  vijf mede  te  brengen,  met  welke wij  aap  
 boord  kwamen. 
 t  Des  anderen  daags  5smorgens,  terwijl  wij'onder  
 zeil  gongen,  zond  ik  eene  floep om  de  andere  
 vijf  zee-honden  te  haaien.  Ten  negen  uuren  
 ïigteden  wij  het  anker  met  een  ligt  köeltjen  uit  
 het  Z. O.  en  liepen  in  zee,  de  floep  onder  weg  
 cp vangende.  Het  was  middag eer  wij  vrij  vart  
 het  land  waren,  op  welken  tijd  wij  waarnamen  
 dat wij  op  45°  34'30" Zutder Breedte waren;  de  
 mond van  de  baai  lag  Z.  O.  ten O,  en Zte-bree-  
 ker Eilanden  (do  buitenfle  eilanden,-  die  aan  de  
 Zuid-punt  van  den  mond  van de baai  liggen 3  lagen  
 Z.  Z.  O.  op  den  afftand  van  drie  Engelfche  
 mijlen;  de  zuidlijkfle  of  Vyf-vin geren-punt  lag  
 Z.  4a0 W.  en  het  noordlijkst land N. N. O.  Op  
 deeze  plaats  hadden wij  eene  ontzagchelijke  zwaa-  
 re zee  uit  het  Z. W .,  die  met  groot  geweld  brak  
 ®p  alle de  öranden,  die  ’ er  voor  bloot lagen. 
 I  4  VIJF -