OP HET
VIJFDE H O O FD STU K ,
J B la d z . 141 ( i j . De ontzagchelijke menigte van
bosch-touw, doornen en ftruiken, waarmede de
boslchen doorwasfen en overgroeid waren, maakte
het ongemeen moeijelijk een ftuk gronds te zuiveren
en belettede ons diep in het land intedringen; en in-
éedaad, het is niet alleen hiftoriesch waarfchijnlijk
dat in deeze zuidlijke deelen van Nieuw-Zeeland de,
bosfchen nog onaangeraakt, en in hunnen oorfprong-
lijken, wilden, eerflen natuur-ft&at gebleven zijn,
maar het gezigt derzelve bewijst het bijna onlocben-
baar. Wij vonden het niet alleen bijna onmogelijk
door het voorhoemde onkruid in dezelve voorwaarts
te koomen, maar overal lagen ons zeer veele
verrotte boomen in den weg, die of door den wind
omgefmeten, df van ouderdom omgevallen en door
langheid van tijd tot eene vette hout - aarde geworden
waren, waaruit reeds nieuwe gedachten van
jonge boomen, planten, varens en mosfen rijkhjk
opfchooten. Dikwerf bedekte een bedrieglijke bast
liet verrotte hout van zulk eenen omgevallen ftam en
die het waagde ’er op te treeden, viel ’er gemeenlijk
tot zijn middel in. Het dieren - rijk leverde aan zijnen
kant ook een bewijs dat dit gedeelte des lands
;■ tOt
tot hiertoe nog geehe verandering van de menfchen
konde ondergaan hebben en liet ons, bij het eerde
aanzien, vermoeden dat de Donkere Baai geheel onbewoond
zijn moest; want eene menigte kleine vo-
geltjens fcheen nog geene menschlijke geftalte gezien
te hebben, zoo onbezorgd bleeven zij op de naafte
takken zitten, of huppelden zelfs op hét uiterst eind
van onze fnaphaanen en bekeeken ons als vreemde
voorwerpen, met eene nieuwsgierigheid, die de onze
enigermaate evenaarde. Deeze onfchuldige vermetelheid
behoedde hen in het eerst, want wie zou
onbarmhartig genoeg hebben kunnen zijn om hen te
fchietenals zij zoo nabij waren ; doch in weinig
dagen wierd zij hun zéér nadeelig en doodlijk j wijl
eene kat uit ons fchip niet zoo haast had gemerkt
dat hier eene zoo goede gelegenheid tot heerlijke
maaltijden was, of zij gotig, zonder misfen, allé
morgen eene wandeling in het boseh doen, daar zij
eene fchriklijke nederlaag onder het kléin gevogelte
aanregtede, dat zig voor eene zoo arglistige vijandin
niet wagtede, wijl het niets ergs vair haar vermoedde.
Bladz. 145 O ) . Over het algemeen zijn ’er nergens
in Nieuw• Zeeland zoo v^ele vogelen als in de
Donkere Baai. Bebalven die, van welke ik zoo
even gefprooken heb, hebben wij ’er Zee-raaven,
Zee-aakfters, Albatrosfen, Meeuwen, Pinguïns,
Valken, Duiven en twee foorten van Papegaaien gevonden:
de eene is klein en graauw en de andere
groot van eene groen graauwe kleur met eene roede
borst; alzoo die vogelen gemeenlijk niet dan
in warme luchtfixeeken gevonden worden, waren
Wij zeer verwonderd dezelve op zes en veertig graa-
$ 4 (itn